1 Koningen 8

Het gebed van koning Salomo. 

De bouw en inwijding van de tempel, vormden een belangrijk moment in de regering van koning Salomo en de geschiedenis van Israël. Het belang van de tempel werd niet alleen onderstreept door de beschrijving van haar afmetingen en de schoonheid en pracht van dit gebouw, maar ook en vooral door te vermelden wat de Heere God erover gezegd heeft. 

De tempel zou een heilige plaats zijn, waar de Heer blijk zou geven van Zijn aanwezigheid. ( 8 ; 19, 29 / 9 : 2 / 8 : 10, 11 ) De tempel zou een plaats zijn waar de gebeden van de Israëlieten zouden worden verhoord. Toch wordt er in de tekst ook nadrukkelijk iets gezegd over het feit dat deze tempel op zich geen garantie was van Gods zegen over het volk. 

De Heere – op wiens trouw en goedheid steeds werd gewezen ( 8 : 15 / 23 – 24, 56 ) eiste van de koning en van Zijn volk trouw aan Zijn verbond en gehoorzaamheid aan Zijn geboden. 

De grootheid van koning Salomo komt ook duidelijk uit in dit verhaal. Hij blijkt een groot bouwmeester te zijn die op kundige constructieve wijze de tempel en het koninklijk paleis gebouwd heeft. Meer dan dat; Salomo bleek ook en vooral een vrome koning die trouw was aan God. 

1 Koningen 8 beschrijft de tempelwijding. Dit hoofdstuk kun je beschouwen als het scharnierpunt in de hele Salomocyclus, die loopt van 1 Koningen 3 – 11.
Het hoofdstuk bestaat uit zeven delen die een schitterend gebed bevatten. 

  • Het volk verzameld zich ( vs 1 – 2 ) 
  • Offers ( vs 3 – 13 ) 
  • Salomo zegent het volk ( vs 14 – 21 ) 
  • Het gebed van Salomo ( vs 22 – 53 ) 
  • De zegen die Salomo uitgesproken heeft ( vs 54 – 61 ) 
  • Opnieuw offers ( vs 62 – 64 ) 
  • Het volk viert feest en gaat naar huis. ( vs 65 – 66 ) 

Omdat de tempel, met binnen haar muren de ark van het verbond het centrum van Gods bezit en gezag is, is de tempel ook het centrum van het gebed. Niet alleen in Jeruzalem, maar in heel Israël en in de hele wereld. 

Nadat Salomo het volk gezegend had, draaide hij zich om om zijn inwijdingsgebed uit te spreken. Hij was hierbij gericht naar het altaar op het buitenste tempelplein en hij keerde zijn handpalmen naar boven. Salomo erkende dat er niemand was als de Heere. God is uniek, en trouw aan het verbond en aan hen die op hun beurt trouw zijn. ( vs 23 ) Dit geloof was alle Israëlieten bekend. ( Deut. 7 : 7 ). 

Gods keuze voor het volk Israël berustte enkel en alleen op Zijn trouw. Gods beloften waren betrouwbaar en kwamen op de dag dat Salomo dit gebed uitsprak uit. De tempelbouw was voltooid door de zoon van David, de door God uitgekozen koning. 

Koning Salomo had redenen te over om God te danken. De tempel was voltooid, God had Zijn beloften gestand gedaan. Maar de Heere had meer beloofd. Hij had gezegd dat Hij de troon van David in stand zou houden wanneer zijn nakomelingen met de Heere zouden leven. ( vs 25, 26 ) Daarover had de profeet Natan dezelfde uitspraken gedaan. ( 2 Sam. 7 : 5 – 16 / 2 Kron. 7 : 14 ) 

Maar hoe was het mogelijk dat de God die hemel en aarde geschapen had, in een tempel kon wonen die door mensenhanden was gebouwd? God gaat immers alle heiligdommen die op aarde staan ver te boven. Hij is bovendien niet aan één plaats gebonden. ( Gen. 28 : 16 ) Dat wist Salomo maar al te goed,  toch bad Hij God of Hij wilde luisteren naar zijn roepstem. ( vs 28 ) 

Op eenzelfde manier vroeg de koning of zijn God acht wilde slaan op de tempel. Zich volkomen bewust van het feit dat JHWH niet in tempelen met handen gemaakt woont, maar daar toch wil zijn met zijn aanwezigheid en zijn zegen, bad Salomo of de Heere in de nieuwe tempel wilde wonen. God had beloofd een plaats te zullen verkiezen, en de koning bad of die tempel de plaats mocht zijn. ( vs 29 / vgl Deut. 12 : 5 – 12 ) Omdat God gericht was op de tempel, en op alles wat daar gebeurde, was het mogelijk dat Hij daar kwam met Zijn aanwezigheid. 

De tempel was de plaats waar God het volk Israël Zijn vergeving kon geven. Koning Salomo was zich uitermate bewust van de voorwaardelijkheid van de Goddelijke zegen. Daarom noemde hij zeven situaties waarin die zegen bedreigd werd. In elk van die situaties noemde hij de tempel als de plaats waar de mensen de Heere konden zoeken, waar Hij vanuit de hemel hun gebeden kon beantwoorden. 

Eén van die situaties staat beschreven in 1 Koningen 8 : 38 – 40 

“Wanneer er in het land honger of pest uitbreekt, wanneer het gewas wordt getroffen door korenbrand, meeldauw of vraatzuchtige sprinkhanen, wanneer het volk in eigen land door vijanden bedreigd wordt, wanneer er kortom bij enige ramp of ziekte ook maar iemand van uw volk Israël een smeekbede tot U richt, en zijn handen heft in de richting van deze tempel – ieder onder het leed dat hem persoonlijk treft – hoor hem dan vanuit de hemel, de vaste plaaats van Uw woning, en vergeef hem. Grijp in en geef hem wat hem toekomt, want U weet wat er in hem omgaat. U alleen immers kunt de mens doorgronden. Dan zullen ze in het land dat U aan hun voorouders hebt gegeven, hun leven lang ontzag voor U hebben.” 

Bovenstaande perikoop is het vierde gedeelte binnen het gebed dat de koning opzond naar de hemel.
Salomo – die de Bijbel grondig kende – noemde hier de nationale rampen die gedeeltelijk verband houden met eerdere zaken die hij had genoemd. Salomo zei in zijn gebed dat die rampen al door Mozes waren genoemd. ( Deut. 28 ) Daarbij hoorden hongersnood, de pest, of mislukte oogsten, veroorzaakt door te veel of te weinig neerslag, een sprinkhanenplaag of vijandelijke aanvalsdreigingen. ( zie ook Deut 28 ) 

Heel bijzonder, voor elke ramp of ziekte die inwoners van Israël trof, vroeg Salomo gerechtigheid en verhoring, wanneer de getroffenen daarvoor hun gebeden opzonden tot JHWH. 

Salomo beschouwde het gebed niet alleen als iets collectiefs, maar hij had ook aandacht voor het individuele gebed. Niemand anders dan de Heere kende ieders levensweg, en kon daarbij ingrijpen. Het was Salomo in zijn gebed in de allereerste plaats erom te doen dat de mensen ontzag en eerbied voor God zouden hebben, in het land dat Hij Zijn volk gegeven had. ( vs 40 / Deut. 10 : 12 ) 

Nadat Salomo al deze situaties genoemd had vroeg hij of de Heere acht wilde slaan op Zijn dienaren, waar ze zich ter wereld ook bevonden. Het heiligdoem van de Heere zou hen hoop geven, wat ze ook gedaan hadden en wat hen overkwam. 

Opvallend feit in dit koninklijke gebed is, dat elke narigheid, tegenslag, ziekte of wat dan ook niet gezien moesten worden als een tuchtiging alleen, maar vooral als een poging van de kant van de Heere om de toewijding aan Hem te herstellen. Dat is wat Hij van ons wil zien en deze geest vervulde de koning op het moment dat hij zijn gebed opzond naar de hemel. 

Het is dan ook goed denkbaar dat dit gebed voor de teruggekeerde ballingen een belangrijke functie kreeg binnen de eredienst. Je kunt je indenken hoe verleden, heden en toekomst een melting point moeten zijn voor de Israëlieten die hun land, stad, en tempel kwijt zijn. Maar ditzelfde geldt voor elke gelovige die de koers in zijn leven min of meer kwijt is, of dreigt te raken. Het gebed van Salomo geeft hoop vanuit de verbondsbelofte. Hoop voor iedereen die tot God bidt, hoop voor Israël dat dan weer verzameld zal worden vanuit alle volken om in het beloofde land de Messias van harte te dienen. 

Hoop vult je hart met blijdschap en dankbaarheid.
Wie hoopt op de Heer krijgt nieuwe kracht. Hij slaag zijn vleugels uit als een adelaar.  Hij loopt en wordt niet moe, hij rent en raakt niet uitgeput.
Hoop doet leven.
Wie op de Heere hoopt is altijd goed af! 

One response to “1 Koningen 8

  1. I see You’re actually a excellent webmaster. The web site loading velocity is amazing.
    It seems that you are doing any distinctive trick.

    Moreover, the contents are masterwork. you have
    performed a great activity in this subject! Similar here: <a href="[Link deleted]sklep and also here: <a href="[Link deleted]sklep

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *