Freiheit eines Christenmenschen ( 6 )

Nadat Luther het waarachtige geloof beschreven heeft, stelt hij een retorische vraag: hoe wij God meer smaad aan kunnen doen, dan Hem die ons zoveel belooft, niet te geloven. Dat is feitelijk niets anders dan God voor een leugenaar uitmaken, of betwijfelen of Hij wel echt betrouwbaar is. Het is onszelf voor waarachtig houden en God voor leugenachtig uitmaken.

Geen enkel goed werk zal ons baten ook al zouden het werken van engelen of apostelen zijn. Daarom heeft God in de zonde van het ongeloof alles wat zonde is samengevat, met de bedoeling om aan de kaak te stellen dat mensen ten onrechte denken door goede werken of vriendelijke zachtmoedigheid de wet van God te kunnen vervullen. Zelfs niet al zijn die goede werken maatschappelijke en menselijke deugden. 

Maar wanneer God ziet dat wij Hem waarachtig betrouwbaar noemen, en dat Hij door het geloof dat in ons hart woont geëerd wordt, dan eert Hij ons ook en ziet ons aan als waarachtig en rechtvaardig. God houdt het geloof voor waarachtig en rechtvaardig, want het geloof geeft God de eer die Hem toekomt. Daarom geeft God ons van Zijn kant de heerlijkheid van onze gerechtigheid. Het is waarachtig en rechtvaardig dat God waarachtig en rechtvaardig is.  

Zo zegt Paulus ( Rom. 4 : 3 ) “ Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. “ omdat Abraham door zijn geloof in overvloedige mate God verheerlijkte. Ook aan ons zal ons geloof om dezelfde reden tot gerechtigheid gerekend worden!