Jeremia 3: 22-23

De Heer zegt: ‘Ontrouw volk, kom bij Me terug. Dan zal Ik zorgen dat jullie Mij weer trouw worden. Dan zullen jullie zeggen: ‘Hier zijn we, we komen bij U terug. Want U bent de Heer, onze God. De goden die wij op de bergen en heuvels vereerden kunnen niets! U Heer, onze God hebt ons gered. ‘

Het volk van Israël had het er niet zo best afgebracht. Jahweh had Zijn mensen al vaak berispt voor hun afvalligheid. Zoals er een huwelijk bestaat tussen man en vrouw, en dat als het goed is onverbrekelijk blijft bestaan, bestond er een verbond tussen God en de mensen. Het verbond was verbroken bij de val en ongehoorzaamheid van Adam en Eva. God maakte een nieuw verbond, maar ook dat werd zo vaak vergeten en verwaarloosd dat het de Heere nu eens tot boosheid, dan weer tot grote droefheid bracht. JHWH had Zijn mensen keer op keer door zijn profeten laten berispen, maar heel weinig Israëlieten hadden zich vervolgens bekeerd en verootmoedigd. Ze begrepen niet dat zij de Heere hun God vergeten waren, en allerlei dwaalwegen ingeslagen waren. Gelukkig nodigde JHWH hen steeds opnieuw uit om terug te keren en noemde hen zelfs vol tederheid en medelijden ‘Zijn kinderen.’  Hoewel ze tegendraads waren, dacht God er niet aan om hen te onterven. God verdroeg hen zoals goede ouders dat hun puber zonen en dochters doen. 

Wie door de Geest van God overtuigd wordt van zonde, of van verkeerd handelen, keert door Gods Geest terug tot Jezus Christus. Hij roept iedereen die vermoeid en belast is. De vergevende genade, rustgevende vrede en vernieuwende goedheid van God zorgen daarvoor. 

Het was de Israëlieten  helemaal niet goed gegaan. Ze waren onder de regering van Sedekia, de laatste koning van Juda, als gevangenen weggevoerd naar Babel. ‘ Ik haal de legers van alle volken uit het Noorden hiernaartoe. Ze zullen de poorten en muren van Jeruzalem aanvallen en alle andere steden in Juda veroveren ‘ had JHWH gezegd. ( Jer. 1 : 17,18). ‘ Zo zal Ik de inwoners van Juda straffen voor het kwaad dat ze Mij gedaan hebben. Want ze hebben Mij verlaten. Ze zijn andere goden gaan vereren, ze knielen voor beelden die ze zelf gemaakt hebben. ‘ De ergste aanklacht van God bestond uit het feit dat ze hun Schepper en Formeerder hun liefde onthielden. ‘ Een meisje is trots op haar mooie ketting, en een bruid is trots op haar jurk. Maar jullie  zijn niet trots op Mij. Al eeuwenlang doen jullie alsof Ik niet besta. ‘ ( Jer. 2 : 32 ) klaagde God. 

Na het Paradijs was het steeds meer bergafwaarts gegaan met de band tussen God en de mensenkinderen. Uit de oproepen van de profeten was duidelijk op te maken dat deze relatie nu in een dieptepunt beland was. 

Ondanks alle ellende, misoogsten en invallen van vijandige legers gaven de mensen nog steeds geen gehoor aan Gods roepen. God zei dat ze terug moesten keren, en wilde dat zij zouden antwoordden: ‘ Wij komen. Het spijt ons enorm, het is onze schuld en dwaasheid dat we bij U zijn weggegaan. ‘ Ze hadden overal op bergen en heuvels afgoden vereerd. Die lieten hen leeg en gebroken achter. Als straf had God de regens ingehouden, en was het land verkommerd. Heel ironisch eigenlijk dat het volk in kaal landschap en op heuvels zonder gras de god van de vruchtbaarheid aanbad, terwijl het de God van hemel en aarde vergat, die Degene was die de regens inhield. 

Het was broodnodig dat het volk weer tot God kwam en Hem alleen als God zou erkennen. De Baäl was geen god, ze lieten zich door hun denkbeelden over hem van God wegtrekken. Alleen Jahweh was de God van Israël, alleen bij Hem was echt waardevolle hulp te krijgen. Terwijl Baäl alleen maar nam en verslond, was Jahweh een gevende, goede God. 

Wie serieus over deze situatie nadenkt, begrijpt dat Jahweh een God is die alles van ons hebben wil. Onze gedachten, woorden en werken moeten Hem volkomen toegewijd zijn. Dan alleen kan Hij onze machtige God zijn. We moeten het kwaad uit ons hart verbannen, en het openen voor Gods wil. Hij spreekt gewis tot elk die voor Hem leeft!