1 Korintiërs 14: 21-33

En wie profeteert heeft macht over zijn geest, want God is niet een God van wanorde, maar van vrede. Zo is het in alle gemeenten van de heiligen.  ( 1 Kor. 14: 33).

Nadat Paulus zijn betoog over de gave van de tongentaal beëindigd had, waren er natuurlijk tegenwerpingen te verwachten. Ook al zou niemand er iets van begrijpen – een heilige setting om de hele situatie heen –  zou ervoor kunnen zorgen dat het geheel een bijzondere indruk achter zou laten bij de hoorders. Zo’n overduidelijk bewijs van de aanwezigheid van Gods Heilige Geest moest iets overtuigends in zich hebben. Maar Paulus gebruikte teksten uit de Bijbel om aan te geven dat er nooit een bekering uit het gebruik van tongentaal zou volgen. Geen enkele ongelovige zou door tongentaal zijn hart aan Jezus geven of zijn leven veranderen. 

 

Paulus refereerde aan het verleden toen de Assyriërs Israël binnengevallen waren. Ze spraken met een vreemde tongval. Hun komst betekende een laatste waarschuwing aan het volk van Israël voordat ze in ballingschap gevoerd zouden worden. Op die manier sprak God vermanend door mensen met een andere taal tot Zijn volk. Helaas kwamen de joden niet tot bekering.
Zoals dat bij het ongelovige Israël niet het geval was geweest, zo zou het ook bij de Korintiërs zijn. De conclusie die de apostel trok was deze: vreemde talen noch tongentaal waren van essentieel belang bij de bekering van mensenzielen. 

Dat lag anders voor de gave van de profetie. Voor deze gave gold het tegenovergestelde, aldus Paulus. Profetie is een bijzonder teken dat aan de gemeente gegeven wordt. In de eerste plaats omdat daardoor Gods woorden tot de gemeente worden gesproken. In de tweede plaats zijn profetieën het teken of bewijs dat God in het midden is. Dit wordt zelfs door buitenstaanders bevestigd. ( 1 Kor. 14: 25). 

In het licht van de oordeels aankondigingen uit 1 Kor. 14:21 zijn profetieën overigens niet tot een teken voor de ongelovigen in die zin dat zij zich daardoor verder zouden verharden. Nu komt aan het licht hoe het spreken in tongentaal een teken is voor de ongelovigen. Tegelijkertijd zien we hoe de profetie uit Jesaja voor de ongelovigen opgaat. Zij komen door het spreken in tongentaal niet tot bekering. 

De gemeente van Korinthe kwam bij elkaar op een bepaalde plaats, waarschijnlijk was dat in het huis van een man, genaamd Gajus. ( Rom. 16: 23) Of dat altijd zo was, weten we niet. Zoals we het lezen in dit Bijbelgedeelte werd er in dat huis gelegenheid gegeven voor allerlei toespraken. Spontaan en voorbereid. Er werden vrije gebeden gedaan, profetieën en er werd tongentaal beoefend. Je kunt je voorstellen dat het een chaos het zou worden als iedereen tegelijkertijd zijn gave uit zou oefenen. Misschien zouden de gelovigen zelf nog wel gesticht worden, maar een ongelovige toeschouwer zou zich wild schrikken van het chaotische geheel – de kakofonie aan geluiden –  en niets aan de dienst hebben. God zou zo niet verheerlijkt worden. De mensen zouden denken dat de Korintiërs crazy geworden waren. ( Hand. 2: 13 ) zoals dat op de Pinksterdag openlijk gesuggereerd werd.

Gewone mensen, leken, en buitenstaanders zouden er totaal geen wijs uit kunnen. Ze zouden zich wild ergeren. Daarom mocht iedereen wel iets bijdragen als de gemeente samenkwam maar alles moest wel tot opbouw van de gemeente zijn. Het spreken in klanktaal moest beperkt worden en er moest iemand bij zijn om uitleg te geven. Ook het aantal mensen dat profeteert moest beperkt blijven. Toch was het heel anders gesteld met deze gave, er ging iets unieks van uit. Mensen kwamen tot bekering en tot geloof.
Zelfs ongelovigen erkenden dat.
In een dienst waarin geprofeteerd werd zouden mensen na elkaar profeteren. Alles wat deze mensen zeiden moest beoordeeld worden door de rest van de gemeente. Paulus sloot verder elke denkbare vorm van concurrentie uit tussen de mensen die spraken in de samenkomst. 

Paulus` vermaning om toch vooral te streven naar de gave van de profetie verwijst naar de teksten uit Joël 3:1 en 2. Door middel van de gave van de profetie wil de Heere God veel wonderen verrichten. De Heilige Geest inspireert niet alleen woorden van bemoediging, troost en opbouw, de Heilige Geest overtuigt ongelovigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. ( Joh. 16: 8) Deze wonderen gebeuren zowel door de geïnspireerde prediking als door de profetie zelf. Er zijn geen langdurige discussies nodig want de Geest overtuigt. Het is heel bijzonder dat de Heere God mensen wil gebruiken voor dit verheven doel. Door de gave van de profetie worden zonden aan het licht gebracht, die dan Gode zij dank door een genadig God vergeven worden. 

Er valt een climax aan te wijzen in de manier waarop de ongelovige of de niet-ingewijde geraakt wordt door profetische woorden. Hij/ zij wordt overtuigd van zonde, hij /zij wordt doorgrond met betrekking tot zijn/ haar motivatie en het verborgene van het hart wordt aan het licht gebracht. 

Wat de mens zorgvuldig voor anderen verborgen houdt, wordt door middel van de gave van de profetie bekend gemaakt. ( Hebr. 4: 12, 13) Het is de alles doordringende kracht van Gods Woord die dat bewerkt. Niemand dan Hij alleen kent op die manier ons hart. ( vgl. Daniël 2: 47 de droom van Nebukadnezar). De woordkeus lijkt hier op 1 Kor. 14:5 waar het gaat over het oordeel van God. Terwijl de gelovige de oordelen van God aanhoort, ervaart hij tegelijkertijd Diens aanwezigheid. 

‘Zo zal hij op zijn aangezicht vallen ( vgl. 1 Kon. 18: 39), God aanbidden en uitroepen: ‘waarlijk, God is in uw midden.’ Deze woorden refereren aan Jesaja 54:14 en Zacharia 8: 23 waar buitenlanders zich bekeren tot de God van Israël. ( vgl. Matth. 27:54). 

Inderdaad is profetie een teken dat God aanwezig is in de gemeente. De christelijke gemeente wordt dan ook een tempel van de Heilige Geest genoemd. ( 1 Kor. 3: 16/ 2 Kor. 6:16). De apostel geeft ons tegelijkertijd een illustratie hoe de gaven van de Geest ingezet behoren te worden ( vgl. Hand. 9: 34 / Hand. 13: 11,12) en hoe ze een doorslaggevende betekenis kunnen hebben in de bekering van ongelovigen. 

Nu begrijpt u / begrijp jij waarom het zo belangrijk is om juist naar deze bijzondere gave te streven. ( vs 1, 39)