Psalmen 121

Een pelgrimslied.
Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar komt mijn hulp?
Mijn hulp is van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft..
Hij zal je voet niet laten wankelen,
Hij zal niet sluimeren, je wachter.
Nee,Hij sluimert niet,
De wachter van Israël.
De Heer is je wachter,
De Heer is de schaduw aan je rechterhand.
Overdag kan de zon je niet steken,
Bij nacht de maan je niet schaden.
De Heer behoedt je voor alle kwaad,
Hij waakt over je leven.
De Heer houdt de wacht
Over je gaan en je komen,
Van nu tot in eeuwigheid!

Er is geen auteur bekend van psalm 121. Oorspronkelijk kan het lied – dat opgenomen is in de zogenoemde Opgangsliederen – een tweespraak geweest zijn tussen een koning die de vraag uit vers 1 en 2 gesteld heeft, en een minister of profeet die het uitgebreide antwoord gegeven heeft. Andere verklaarders denken dat het een retorische vraag geweest is die de dichter zelf beantwoord heeft. 

Het lied sluit aan bij de zegenbede uit Numeri 6 : 24 = 27: 

“ Moge de Heer u zegenen en beschermen, moge de Heer het licht van Zijn gelaat over u doen schijnen, en u genadig zijn,
  Moge de Heer u zijn gelaat toewenden, en u vrede geven. “ 

Het is goed mogelijk dat dit lied op weg naar Jeruzalem gezongen werd, wanneer de reis nog ver was, en de stad nog niet in zicht. Dan konden de oudere volksgenoten die niet meer mee konden reizen, de pelgrims toezingen. De pelgrims konden elkaar onderling ook moed toezingen. De positie van het lied –  het is het eerste lied van een serie pelgrimsliederen – maakt het waarschijnlijk dat het lied eerder op weg naar Jeruzalem gezongen werd, dan op de terugreis naar huis. 

Het lied bestaat uit twee delen en begint met een vraag, door de pelgrim gesteld, die direct beantwoord werd. Het mooie antwoord dat hem gegeven werd leek de pelgrim niet te overtuigen, daarom zongen de omstanders hem of haar moed in. Ze bevestigden dat je op de Heere kunt vertrouwen, Hij zal bewaren, beschermen, verdedigen!  

De psalmist was een ervaren pelgrim, hij wist precies welke gevaren er onderweg te verwachten waren. De heuvels waren een ideale schuilplaats en uitvalsbasis voor roofzuchtige bendes. De reis van de pelgrim was lang en vol gevaar. Toch klonk er in de dichterlijke woorden verlangen door naar de heilige stad Jeruzalem, waar de tempel zich bevond. De dichter hoopte dat hij tussen de heuvels de contouren van de stad ontwaren zou, ook al was de reis erheen nog lang. Hoewel de dichter zich angstig voelde, bleven zijn gedachten helder. Hij vroeg de Heere om hulp en steun. Het ging in essentie niet om de angstige vraag, maar om het antwoord dat daarop volgde. 

Het antwoord dat de dichter zichzelf gaf, lijkt vol vertrouwen te zijn, maar kan ook bedoeld zijn om zichzelf moed in te spreken. De dichter beleed dat God hemel en aarde met alles wat daarop was, gemaakt had. De omgeving kon hem beangstigen, maar wees hem tevens op de Degene die deze omgeving geschapen had. Juist omdat God hemel en aarde, heuvels en bergen schiep, was Hij degene waarheen hij zich om hulp kon wenden. 

Het derde vers begint met ‘ Hij ‘ waarmee de Heere bedoeld werd. De komende verzen verduidelijken wie deze God is, en hoe Hij handelde. Op de oneffen paden was het eenvoudig struikelen, en het kon desastreuze gevolgen hebben wanneer een reiziger zich dusdanig verwondde dat hij niet verder reizen kon. Gedurende de hele reis zou de Heere echter als een persoonlijke lijfwacht aanwezig zijn.

Deze lijfwacht zou niet sluimeren of slapen. Sluimeren wordt geassocieerd met het verwaarlozen van militaire taken. ( Jesaja 5 : 27 / 56 : 10 / Nahum 3 : 18 ). Als er gesluimerd wordt, is de vijand in het voordeel en kunnen de desastreuze gevolgen bijzonder groot zijn. Maar de bewaarder waarvan hier gesproken wordt, zou alert blijven. Hij was niet alleen de Beschermer van die ene pelgrim, maar van heel het volk Israël. Zijn Naam was nog niet expliciet genoemd, maar dat werd nu gedaan: het is niemand minder dan de Heere, Jehova, de Elohim! Hij had zich aan Israël verbonden, en zou nooit afzijdig blijven. 

Het beeld van de beschermer wordt nu niet langer ingevuld door de Beschermer, maar door de schaduw. De schaduw is hier het beeld van de bescherming. ( vgl psalm 91 : 1 / Num, 14 : 9 / Jeremia 48 : 45 / Klaagliederen 4 : 20 ) De verwijzing naar de rechterhand, wijst heen naar de plaats waar normaal gesproken de advocaat of beschermer staat. ( zie psalm 16 : 8 / 109 : 31 ) 

Een schaduw beschermt ons tegen de felle zon, die in het Midden- Oosten een reëel gevaar kon opleveren. ( 2 Kon. 4 : 18 – 20 / Jona 4 : 8 ). Van het gevaar van de volle maan werd gedacht dat de stralen iemand gek konden maken. Maar de pelgrim werd door nog veel meer gevaren omgeven, gevaren bij dag en nacht. De Heere God beschermde tegen alle mogelijke gevaren, op elk denkbaar tijdsstip. 

De dichter rondde zijn gedachten af, het was hem inmiddels duidelijk, deze God zou de pelgrim voor alle gevaar bewaren. Bij het vertrekken vanaf zijn huis, tot aan zijn terugkomst. De bescherming voor alle kwaad was voor altijd, zolang als de pelgrim en het volk zouden bestaan. Zo bleek dat ondanks de gevaren van de toekomst, de hulp van de Heere bescherming zou bieden, overal, altijd, op elk moment, voor eeuwig! 

Wie deze gedachten op zich in laat werken, gaat rustig en moedig de onbekende toekomst tegemoet.

 

One response to “Psalmen 121

  1. You are truly a excellent webmaster. This web site loading velocity
    is incredible. It sort of feels that you are doing any unique trick.
    In addition, the contents are masterwork. you’ve done a fantastic job in this
    subject! Similar here: <a href="[Link deleted]internetowy
    and also here: <a href="[Link deleted]sklep

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *