Hooglied 2 : 1 – 8

De landelijke beeldspraak waarmee de inleiding van het Hooglied bekoort zet zich voort. Er ontspint zich een sprankelende dialoog waarbij de bruid en de bruidegom beurtelings vertellen wat ze in elkaar zien.   

Nu neemt de bruid het woord. Ze vergelijkt zichzelf met veldbloemen die in de lente de valleien van de Saron tooien. Het meisje uit Sichem zag zichzelf als een bloem, weliswaar mooi, maar niet bijzonder. De bruid dacht bescheiden over zichzelf, als een lentebloem in het grote tapijt van bloemen dat de bergen en valleien van Israël in het voorjaar bedekte. Tegelijkertijd zag ze in dat ze mooi en aantrekkelijk was, zoals de andere bloemen om haar heen. Elke bloeiende bloem drukt immers schoonheid en bloei uit.  

De Bruidegom haakte in op haar woorden, nam ze over en breidde ze uit. Hij zag zijn geliefde met liefde-ogen, schitterend mooi en uniek boven alle andere vrouwen. Hij schilderde haar af als een uniciteit tussen allerlei distels, veel anderen die hij niet belangrijk genoeg achtte nu hij Zijn bruid gevonden had. 

Ware liefde wekt altijd wederliefde op. Nu de bruidegom zijn hart verklaard had, durfde de bruid dat ook te doen. Ze noemde haar bruidegom wederkerig een appelboom tussen andere bomen, uitnemender dan alle andere bomen. Ze drukte haar verlangen uit om in de schaduw van deze boom te verkeren en zijn beschermende nabijheid te ervaren. De bruid werd intens blij van hart, om de bruidegom, en zei dat ze de vruchten van de boom wilde smaken. In het Midden Oosten spraken de beelden van de schaduw en van de verkwikkende vruchten van de appelboom bijzonder aan voor mensen die dagelijks een afmattende hitte van meer dan vijftig graden Celsius moesten verdragen.  

Ter afsluiting van deze eerste dialogen vertelt de bruid dat de bruidegom haar naar het wijnhuis leidt. De liefdevolle woorden van de bruidegom vervullen haar hart met blijdschap, verwondering en verlangen om alleen met hem te zijn. Ze had al eerder gevraagd waar hij was, en de bruidegom had haar vraag begrepen. Hij had haar naar Zich toegeleid. Dit tafereel is uiterst begrijpelijk voor iedere ziel die naar de Heere Jezus Christus verlangt, zichzelf kent en niets kan vinden wat in Gods ogen kan voldoen met betrekking tot het betalen van de zonden. Pas als de stem van Jezus klinkt, beginnen we te begrijpen dat er van onze kant geen goede werken, verdiensten, of wat dan ook gelden als betaling van de schuld. Jezus ziet heerlijkheid in ons. Hij verklaart dat Hij in gunst Zijn lust ziet. De hitte van Gods gramschap is geblust, Hij verheugt zich daar intens over, en telt de lasten niet die Hij ervoor verdragen heeft. “ Op die dag zal men tegen Jeruzalem zeggen: wees niet bang Sion, laat de moed niet zinken. De Heer, je God zal in je midden zijn. Hij is de Held die je bevrijdt. Hij zal vol blijdschap zijn, verheugd over jou. In Zijn liefde zal Hij zwijgen. In Zijn vreugde zal Hij over je jubelen.” ( Sefanja 3 : 16, 17 ) 

Deze blijdschap sprankelt en schittert in het Hooglied. De grote liefde van Jezus, die de Bruidegom is, zijn het duidelijke herkenningsteken en embleem voor de ziel van de bruid. Het proces van kennismaking wordt bekroond, en er komt rust. Uit deze literaire beeldspraak lezen we beurtelings afstand en nabijheid op. We lezen over complimenten en respect. Deze beeldspraak is overal in de Bijbel terug te vinden bij mensen die de Heere Jezus vinden. Gelovige zielen verheugen zich daarin. ( Psalm 119 : 162 ) Ze geloven ( Psalm 106: 12 / Romeinen 4 : 16 – 22 ), begrijpen ( Hebr. 4 : 1 ) en overdenken het wonder van de eenheid met Christus Jezus. ( Psalm 119 : 148 ) 

In Hosea 14 : 5 – 9 liet de Heere ook Zijn liefde tot het volk Israël blijken, zodat het volk op zou bloeien. Gods volk is uniek in Gods ogen, zoals een bruidegom zijn geliefde beziet. Volmaakte liefde is aanwezig in de relatie tussen de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest. Deze onvergelijkbare liefde wordt zichtbaar in de verhouding tussen Christus en de Zijnen. Daarbij heeft Hij er alles voor over om Zijn geliefde zonder vlek of rimpel, zondeloos en heilig voor zich te stellen. ( Efeze 5 : 25 – 27 ) 

 

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *