Opnieuw kwam Ester op audiëntie bij de koning. Ahasveros aarzelde geen moment om haar zijn koninklijke scepter opnieuw toe te reiken. Zijn ogen rustten vol genegenheid op zijn gemalin, terwijl hij haar aanmoedigde om haar verzoek kenbaar te maken. Ester vroeg de koning om het kwaad dat Haman had aangericht met de beraming van zijn moordlustige plannen uit de weg te ruimen. Ester – die door alles wat er gebeurd was nog helemaal ontdaan was – viel voor de koning neer en huilde. Iedere traan die zij liet was voor Ahasveros even kostbaar als de juwelen die ze droeg.
Diplomatiek, hoffelijk en integer vroeg Ester: ‘ Wanneer de zaak zelf rechtvaardig en redelijk is in de ogen van de koning, en wanneer ik genade gevonden heb in zijn ogen, laat dan dat decreet herroepen worden alstublieft. Want hoe zal ik het kunnen aanzien dat mijn volk weggevaagd zal worden? ‘ Daarbij noemde Ester steeds de naam van Haman, de Agagiet. Dat deed ze om de verantwoordelijkheid helemaal bij de intriges en het verraad van Haman te leggen, en Ahasveros vrij te pleiten. Ester gaf impliciet ook aan dat de rijksbelangen in het geding waren. In alle provincies van het onmetelijke rijk zouden Joden gedood worden. Hartstochtelijk en emotioneel riep Ester uiteindelijk uit: ‘ Hoe zou ik het onheil dat mijn volk treft kunnen aanzien? En het uitroeien van mijn familie? ‘
Ahasveros was het vreemd te moede. Hij bevond zich sowieso al in een moeilijke situatie. Het was nog nooit gebeurd dat hij zoveel voor iemand anders had overgehad, zeker niet voor een vrouw. Hij legde voorzichtig en precies uit wat het inhield, een wet van Meden en Perzen. Een dergelijke wet kon eenvoudigweg niet herroepen worden. Alles wat onder de naam van de koning geschreven was, kon onder geen enkele voorwaarde herroepen worden.
Er was maar één oplossing mogelijk. Er kon een ander decreet opgesteld worden. Dit decreet zou de Joden machtigen om zich te verdedigen. Er zou niets anders opzitten dan net zoveel geweld te gebruiken als de tegenstander. Dit was de enige manier om een zekere dood te voorkomen. De koning zei tegen Mordechai en Ester: ‘ Stel zelf in mijn naam een verordening op schrift die naar jullie inzicht in het belang van de Joden is, en verzegel die met de koninklijke zegelring. Dat zal opnieuw een decreet zijn dat niet herroepen kan worden. ‘ En zo gebeurde het!
Ahasveros besliste vervolgens dat de Joden zich niet alleen mochten verdedigen, maar dat ze ook toestemming kregen om te verdelgen en te doden. Iedereen die ze te na kwam, mocht zelf ook verdelgen en doden.
De hele absurditeit van de wetgeving kwam schril naar voren. Het was bijzonder vreemd en ongewenst dat een wet niet herroepen kon worden. Heel die vreemde manier van handelen noodzaakte de koning nu om een burgeroorlog te laten ontstaan. Beide partijen mochten de wapens opnemen, zoveel ze maar wilden.
De edele Mordechai echter, bleef op Jahweh vertrouwen. Hij ging met toestemming van de koning in purper gekleed. Zijn kleding was rijk hemelsblauw en wit, van fijn linnen vervaardigd. Op zijn hoofd droeg Mordechai een gouden kroon. En een roodpurperen mantel van byssus. Dat is bijzonder mooi en kostbaar linnen. Deze kleding en de kroon waren de kentekenen van de gunst van de koning zelf. Zonder dat hij iets hoefde te zeggen, toonde de metamorfose van Mordechai ook de goedheid, trouw, en genade van God, die grote dingen had gedaan en wonderen tot stand gebracht had.
Meteen na het besluit van Ahasveros werden de schrijvers van de koning ontboden. Onder leiding van Mordechai werd er een bevel op schrift gesteld dat door Mordechai gedicteerd werd. Opnieuw werden er snelle boden op nog snellere paarden – gefokt in de koninklijke stoeterij – weggezonden naar alle provincies. Voor elke provincie was er een decreet, opgesteld in de taal en het schrift van de bewoners.
Een opvallend verschil met het vorige decreet was, dat dit keer de Joden als eerste in kennis werden gesteld en in de wet als eerste werden genoemd. Het was overduidelijk dat zij de begunstigde partij waren. Het edict opende met de mededeling dat de Joden toestemming kregen om zich te verdedigen. Het was hen toegestaan om overal te vergaderen, ze mochten bovendien hun verdediging goed organiseren. Ze mochten elke macht die zich tegen hen organiseerde uitroeien, doden en verdelgen, zelfs met de grond gelijk maken.
Wat een verschil met het vorige decreet! De Joden hadden nog negen maanden om hun verdediging ter hand te nemen! Ze waren allemaal uitgelaten van blijdschap. Iedereen in de stad Susa was erg blij en dankbaar voor de verwikkeling van de gebeurtenissen. De Joden, die nog maar pas geleden een ter dood verklaard volk waren – terneergeslagen en gesmaad – waren veranderd in vrolijke mensen. Overal in de stad heerste blijdschap en vreugde. Er werden rijk maaltijden gehouden, want het was feest.
Nog een gunstig gevolg van deze bevrijding was dat veel heidenen, die een bedachtzaam verstandig en eerlijk karakter hadden, zich tot het Joodse geloof bekeerden. Ze begonnen de Joodse godsdienst te belijden. Ze verbanden hun afgoden en aanbaden Jahweh, de enige ware God. Vanuit Susa verbreidde de jubelstemming zich onder alle Joden van het hele Perzische rijk. Het woord van de koning, en zijn wet stonden centraal. De blijdschap, vreugde en euforie onder de Joden was het nieuws van de dag.
De bijgelovige heidenen waren allemaal onder de indruk van het gebeuren. Het was nog niet eerder voorgekomen dat een wet van Meden en Perzen een tegendecreet teweeg had gebracht. Iedereen wist natuurlijk ook wat er met Haman was gebeurd. Hoewel het nog negen maanden zou duren, zagen de mensen in de gebeurtenissen aanwijzingen dat een sterke macht de Joden bijstond. Iedereen zag de weergaloze metamorfose: de Joden die ineens vol hoop en moed waren voor de toekomst. En zo kregen de heidenen ontzag voor de God van de Joden. Ze werden bang voor de Joden, en wilden voorkomen dat ze gedood zouden worden. Wie is een God als Jahweh? Die zelf voor Zijn kinderen zorgde, en alle smaad en hoon vernietigde!