Het is half acht, en de gids staat klaar. We hebben onze skipakken en kaplaarzen aan.Geen gek idee als je bedenkt dat Wadlopen ooit als wintersport begonnen is. In de strenge winter van 1963 liepen een aantal sportievelingen over het ijs van Pieterburen naar Schiermonnikoog. Even leek het erop dat wij ook over het ijs zouden kunnen lopen, maar helaas, de dooi is alweer ingevallen. Het weer voelt nog wel fris en de wind redelijk koud. Heerlijk weer voor een survivaltocht op de Waddenzee. We rijden met gezwinde spoed naar onze bestemming. Als we de dijk oversteken zien we een spiegelglad oppervlak dat er zo op het eerste gezicht onschuldig uitziet, maar de werkelijkheid is weerbarstiger. Voor 1930 kon je voor het wad ook uitgestrekte velden zeegras vinden, tegenwoordig begint het wad al bijna direct achter de dijk. Hier op de Waddenzee heeft de natuur het helemaal voor het zeggen. Dat maakt een eenvoudige wandeling een levensecht avontuur. Het is nog geen wantij – volledig eb – maar het water trekt richting de Noordzee. Gunstig tij om onze laarzen in het zompige moeras te steken. De bodem voelt eerst nog redelijk vast aan, maar dat duurt niet lang. De gids heeft ons uitgelegd dat we onze voetstappen niet al te langzaam neer moeten zetten, want dan zakken we weg in de soppige modder. We moeten ons qua richting op de gids oriënteren, en kunnen niet zomaar overal heen lopen. Het is niet de eerste keer dat we het wad opgaan, maar het blijft even wennen, die eerste stappen. Ik voel me een beetje wegzakken in de modder en onderdruk de neiging om mijn ene laars wat te snel omhoog te trekken. Want als je hier valt, dan ben je verloren. Je zou je dan in de modder moeten wentelen om weer omhoog te komen. Als je hand, knie of elleboog in de grond zou steken, zou die zich in de modder vastzuigen. Je zou omhoog gehesen moeten worden door de puntige stok van de gids. Dat nooit! De gids heeft een lange stok bij zich, waarmee ze af en toe in de bodem prikt om te peilen of er ergens een geul of kuil is. We lopen ietwat onhandig maar dat is gauw voorbij als we de warming-up van de opstart achter de rug hebben.
Verrast richten we onze blik om ons heen. Pastelkleurig eindert de horizon.
Een enorme koppel ganzen vliegt in V- vormige formatie hoog over ons heen. Op de bodem van de zee zien we kleine wortels van zeesla en kiezelwier. Die wortels zullen straks als het voorjaar wordt weer opschieten HIer en daar tjilpen wat vogelgeluiden, verder is alles stil. De stilte van de natuur die rust en vrede ademt. Ik voel grenzeloze blijdschap in mijn hart opborrelen. We lachen. Wat heeft God nog veel moois achtergelaten op deze wereld. Eindeloze ruimte, zout op je huid, wind door je haren, natuur om je heen, zuivere zeelucht, amazing!
“ God zei: “ Er moet in het midden van het water een koepel komen om het water te verdelen. En zo gebeurde het. God maakte de koepel. Zo verdeelde Hij het water in tweeën: water boven de koepel en water onder de koepel. Die koepel noemde God: hemel. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de tweede dag. “ God zei: “ Het water onder de hemel moet naar één plaats stromen. Dan komt er droge grond tevoorschijn. En zo gebeurde het. God noemde de droge grond: land, en het water noemde Hij: “ zee. “ En God zag hoe mooi het was. “ ( Genesis 1 : 6-9 de Bijbel in gewone taal )