Vruchtdragen door Jezus ( 5 )

Geliefde broeders en zusters, wees niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat. Er overkomt u niets uitzonderlijks. Hoe meer u deel hebt aan Christus` lijden, des te meer moet u zich verheugen, en des te uitbundiger zal uw vreugde zijn wanneer Zijn luister geopenbaard wordt. Als u gehoond wordt omdat u de naam van Christus draagt, prijs u dan gelukkig, want dat betekent dat de Geest van God in al Zijn luister op u rust. Laat niemand van u hoeven lijden omdat hij een moordenaar is, een dief, misdadiger of onruststoker. Maar als u lijdt omdat u christen bent, schaam u dan niet en draag die naam tot eer van God. ( 1 Petrus 4 : 14 – 16 ) 

Nadat de apostel Petrus zijn lezers allerlei ontboezemingen gedaan heeft over het leven in de christelijke gemeente, wijst hij zijn leerlingen erop hoe zij zich moeten gedragen in de seculiere wereld om hen heen. Petrus was als apostel nauw betrokken bij de ontsluiting van het koninkrijk voor Joden, Samaritanen en heidenen, maar hij heeft het koninkrijk vooral verkondigd aan de Joden. ( Galaten 2 : 9 ). Na zijn vertrek uit Jeruzalem ( Handelingen 12 : 17 ) veranderde dat. Hij werd een rondreizende verkondiger in dienst van het Evangelie. ( 1 Kor. 9 : 5 ), vooral bij de gemeenten in Klein-Azië, aan wie hij schrijft. Tot deze gemeenten behoorden veel niet-Joden. 

Toen Petrus zijn eerste brief schreef, was hij in Babylon. ( 5 : 13 ) Sommige Bijbelverklaarders dachten hierbij aan de oude hoofdstad van het koninkrijk Babylonië, anderen aan het Egyptische Caïro, of aan Rome. De laatste verklaring lijkt de meest logische, omdat daaruit het het eenvoudigst te verklaren is dat Marcus en Silvanus bij hem waren. 

De vele aanhalingen uit het Oude Testament, en de zinspelingen op Oudtestamentische personen en feiten over Abraham, Sara, Noach, en de zondvloed laten ons denken dat Petrus vooral het woord richtte tot Joden die christen geworden waren. Zij waren goed bekend met de overlevering. 

Aan de andere kant : Petrus richt zich tot mensen van wie hij zegt dat ze een tijd kenden waarin ze nog onwetend waren. ( 1 : 14 ), ze leidden vroeger een zinloos leven ( 1 : 18 ) zoals dat van de ongelovigen ( 4 : 3 ) toen ze nog geen volk waren. ( 2 : 10 ) 

Uit deze feiten kunnen we de conclusie trekken dat de gemeenten hoofdzakelijk bestonden uit heiden-christenen, die te lijden hadden onder vijandelijkheden van hun volksgenoten. Eén van de belangrijkste onderwerpen in de brief is het lijden in de beproeving door de tegenstand van mensen die het Evangelie verwierpen. 

Omdat er op sommige plekken in de brief juridisch aandoende taal gebezigd wordt ( 3 : 16 – 17 )  lijken er processen bestaan te hebben die tegen christenen aangespannen werden. Toch wijst niets op een georganiseerde christenvervolging zoals die aan het eind van de eerste eeuw en daarna plaatsvond. De brief doet melding over laster ( 2 : 12 / 3 : 16 ) onrecht ( 3 : 9 / 4 : 14 ) lichamelijk geweld ( 2 : 20 ) en uitstoting uit het sociale leven ( 4 : 4 ) Deze nare feiten moesten de christenen ondergaan als gevolg van hun gehoorzaamheid aan God, het navolgen van Christus en het belijden van het christelijk geloof. 

Petrus wist dat allemaal en bemoedigde zijn lezers. Ze moesten het lijden niet beschouwen als iets vreemds, waarover zij zich verbaasden. Hun lijden kon wel bitter en hard zijn, maar was bedoeld om hun geloof te beproeven, niet om hen te gronde te richten. Eigenlijk moesten de gemeenteleden van Babylon zich verblijden onder het lijden, omdat hun lijden het lijden van Christus was. Hij leed in de hemel met hen mee en Hij voelde hun zwakheden. Mensen die deel hadden aan het lijden van Christus, zouden ook deelhebben aan Zijn heerlijkheid. 

Dat was al goed te merken. Petrus noemde deze arme ellendige christenen zijn geliefden. Goede Christenen zijn in tegenspoed en kruis juist extra hartelijk voor elkaar. De mens op wie de Geest van God rust, kan feitelijk niet echt ellendig zijn omdat de Geest van God op hem of haar  rust. Die Geest geeft geduld en standvastigheid in het geloven, en in alles wat een christen overkomt. 

Elke gelovige moet  er wel zorg voor dragen dat er niet terecht geleden wordt, zoals misdadigers dat moeten. vs 15 ) 

Maar als dat niet het geval is, dan mogen en moeten christenen onterecht lijden zien, als beproevingen die vooruitgrijpen op het laatste oordeel. De Heere God Zelf zal dit oordeel voltrekken. Vervolgers zullen een ander oordeel ondergaan dan vervolgden. Voor laatstgenoemden zal elk lijden een reinigende uitwerking hebben die bij zal dragen aan de ontwikkeling van hun levenspraktijk. Zij zullen uit het vuur tevoorschijn komen als gelouterd goud. ( Studiebijbel in perspectief, NBV, Matthew Henry ) 

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *