Ruth 2 : 1 – 9

Op een dag zei Ruth tegen Naömi: “ De boeren zijn koren aan het maaien. Ik wil graag naar het land gaan, en koren oprapen dat na het maaien is blijven liggen. Ik ga alleen maar koren oprapen bij een boer die dat goed vindt. “ Naömi zei: “ Dat is goed kind, doe dat maar. “ Ruth ging dus naar het land van een man die familie was van Naömi en Elimelech. Die man heette Boaz. Hij was rijk en belangrijk. Na een poosje kwam Boaz zelf vanuit Bethlehem naar het land. Hij groette de knechten die aan het maaien waren, en zij groetten terug. Toen vroeg Boaz aan de knecht die de leiding had: “ Wie is die jonge vrouw daar? “ “ Dat is een buitenlandse vrouw “ zei de knecht. “ Ze is met Naomi meegekomen uit Moab. “ Ze verzamelt koren dat na het maaien is blijven liggen. Ze heeft gevraagd of dat mocht. Vanmorgen vroeg was ze al hier, en ze is de hele dag bezig. Ze is maar heel even gaan zitten. “ Boaz ging naar Ruth toe. “ Luister eens “ zei hij. “ Je moet niet naar een andere boer gaan. Blijf hier op het land bij de vrouwen die voor mij werken. Loop maar achter hen aan. Ik zal tegen mijn knechten zeggen dat ze je met rust moeten laten. Let jij maar op het koren dat op de grond gevallen is en blijf dicht bij de andere vrouwen. En als je dorst hebt, kun je water halen bij de knechten. “

Naömi had zich in Bethlehem onder haar oude vrienden en bekenden gevestigd. Ze hadden allemaal gezien hoe het verdriet Naömi getekend had. Naömi had verteld over de catastrofale verliezen die haar in Moab overkomen waren. “ Noem me voortaan maar Mara ( = bitterheid ) want de hand van de Allerhoogste heeft zich tegen mij gekeerd.” NIemand had een tegenwerping gemaakt. Het was duidelijk dat hier een berooide en beproefde vrouw stond. 

Naömi vestigde zich weer in Bethlehem. Er was geen sociaal vangnet. Maar God was er wel. Hij had Ruth aan Naömi meegegeven als een levende troost in haar eenzaamheid.

Ruth keek eens rond in Bethlehem en zag mogelijkheden om in haar levensonderhoud te voorzien. Ze dacht niet aan het land waar ze vandaan gekomen was, maar strekte haar handen uit naar de toekomst. De God van Israël zou haar God zijn en Hij zou voor haar zorgen, daarvan was ze overtuigd! Het was oogsttijd en er heerste een bedrijvige drukte in de velden van Bethlehem. Ruth zag dat de vrouwen die Naömi meelevend toegesproken hadden, nu op het land aan het werk waren. Ze bedacht zich geen ogenblik en ging ook aan de slag. 

De Voorzienigheid leidde haar naar het land van Boaz. Een rijke man, geweldig van vermogen. Hij was familie van Elimelech, maar dat wist Ruth niet. Ruth keek de kunst van het korenrapen snel af en begon. Ze vroeg niemand om hulp want ze wist maar al te goed hoe de werkelijkheid eruit zag. Wie eenmaal arm was, maakte weinig kans om weer uit die situatie te ontsnappen. Die maakte juist meer kans om uitgebuit en oneerlijk behandeld te worden. In de Bijbel gaat het vaak over weduwen, kinderen zonder vader en vreemdelingen: groepen voor wie niemand het opnam. De combinatie van armoede, onrecht en machteloosheid kom je op verschillende plaatsen in de Bijbel tegen.  (Psalm 12:6; Psalm 72:4, Psalm 72:13; Psalm 82:3-4; Spreuken 18:23; Amos 5:10-12). Naömi en Ruth waren hier voorbeelden van. 

Maar Jahweh werkt altijd vanuit een onmogelijk lijkende situatie. Terwijl Ruth hard aan het werk was, arriveerde de eigenaar van het land om zijn maaiers te groeten en te kijken hoe het werk er voor stond. De maaiers waren gewend dat Boaz langskwam, hij was een goede landeigenaar en werkgever.  Er werden vriendelijke en Godvrezende woorden uitgewisseld tussen Boaz en zijn maaiers. “ De Heere zij met jullie! “ riep hij opgewekt. “ De Heere zegene u! “ klonk het even vrolijk terug. Ruth hoorde de uitwisseling van groet verrast aan. Ze voelde dat hier dezelfde geest heerste als bij Naömi het geval was. Hier eerden ze de God die zij aangenomen had!

Boaz hield werkoverleg, keek eens over zijn land en herkende Ruth gelijk als een buitenlandse. Zijn maaiers informeerden hem over haar situatie. “ Het is de Moabitische vrouw die met Naömi teruggekomen is. Toen ze hier aankwam wilde ze graag achter de maaiers aangaan om koren te verzamelen bij de schoven. Ze is de hele dag al aan het werk en is niet te bewegen om eens even uit te rusten. “ 

Boaz kende de verdrietige geschiedenis van Naömi. Hij liep gelijk op Ruth af. Er volgde een korte woordwisseling. Boaz stelde Ruth op haar gemak, en gaf aan dat hij al lang wist wie ze was, en hoe hard ze werkte. HIj verzekerde haar van het feit dat ze veilig was op zijn land, en hartelijk welkom om te blijven. Ze moest vooral geen andere landeigenaar uitkiezen om koren te verzamelen. Boaz zou zijn knechten ervoor laten zorgen dat niemand haar lastig viel en ze mocht water drinken wanneer ze dat wilde. 

Toen Boaz vertrokken was, moet Ruth geweten hebben dat de God aan wie ze zich verbonden had, duidelijk Zijn hand op haar gelegd had, in goede zorg en vaderlijke ontferming. De toekomst was onzeker, maar Gods leiding gewis! 

One response to “Ruth 2 : 1 – 9

Geef een reactie