Romeinen 3:9

Ons is duidelijk geworden dat wij allen zondaren zijn. ( Romeinen 3:9) 

Volgens het onderwijs dat de apostel Paulus geeft in Rom.2:17-29, staan de Joden er bij het laatste oordeel net zo voor als de niet-Joden. Met het grondwoord ‘hamartia’ bedoelde Paulus niet zozeer de zonde als een enkele verkeerde handeling, maar hij bedoelde de zonde als een macht die sinds de zondeval over de hele mensheid heerste. (vgl. Rom.5:21/Rom.6:6,7,12,14,17,20/vgl. Gen.3:7).

In Romeinen 3 kwam Paulus terug op de vraag naar de bijzondere positie van de Joden. ‘Wat dan?’ vroeg hij ‘hebben wij als Joden een voorrecht boven anderen?’ Daarbij noemde hij de belangrijkste voorrechten van de Joden. 

  • Ze waren besneden ( Genesis 17).
  • Aan hen was het Woord van God toevertrouwd ( Romeinen 3: 2-4). 

Maar deze voorrechten namen niet weg dat Joden en niet-Joden gevangenen waren van de  van de zonde( Rom.3:9).Dat klinkt niet zo mooi. Dit verpletterende nieuws was zeker voor gelovige mensen- die zich tot het uiterste inspanden om aan alle wetten en eisen van Gods heilige wet te voldoen- op z’n zachtst gezegd niet fijn. Paulus toonde echter zijn gelijk aan door het aanwijzen van passages uit het Oude Testament. Romeinen 3: 10-12 is een citaat uit psalm 14: 1-3 en psalm 53: 1-3. De strekking van deze teksten is dat er geen mens op aarde is die goed doet, rechtvaardig is, en niet zondigt. 

De Heere God heeft daar wel naar uitgekeken. Hij heeft vanuit de hemel neergezien op de mensenkinderen om te onderzoeken of er iemand was die verstandig was en God zocht. Bij ‘verstandig’ gaat het om verstandig in de zin van ‘rekening houdend met God en het goede doende.’ Dit staat tegenover de onverstandige dwaas die in zijn hart zegt: ‘Er is geen God.’ Misschien vraag je jezelf af wat dat precies inhoudt: ‘zoeken naar God.’ De Bijbel leert ons dat het erom gaat dat wij contact met Hem zoeken door middel van het gebed en een gelovige levenshouding. ( Mattheüs 6)

Geïnspireerd door de Heilige Geest moest Paulus de conclusie trekken dat er niemand zo was. ‘Allen hebben ze zich afgewend’, verzuchtte hij in Rom.3:12. Het gaat over het afwijzen van de door God gewezen weg, het overtreden van Zijn geboden. Er zijn geen uitzonderingen op de regel. Alle mensen, zowel Joden als niet-Joden zullen bij het oordeel van God schuldig verklaard worden. Iedereen is ‘achreioo’ geworden, onbruikbaar voor God.
Dat betekent: ‘niet meer bereid en in staat om het goede te doen.’ 

Gode zij dank is het betoog van Paulus met deze woorden niet geëindigd. Hij schreef: ‘ Juist dit oordeel van de wet leert ons de zonde kennen. Maar Gods rechtvaardigheid waarover de Wet en de profeten het al hadden wordt nu ook buiten de Wet om zichtbaar: God schenkt vrijspraak aan allen die in Christus Jezus geloven’  

Er bestaat dus geen verschil. Iedereen heeft gezondigd en mag om die reden niet in de nabijheid van God komen. Maar desondanks wordt iedereen uit genade die niets kost door God als een rechtvaardige aangenomen omdat Hij ons door Christus Jezus heeft verlost. Hiermee bewijst God dat Hij rechtvaardig is, want Hij gaat voorbij aan de zonden die in het verleden zijn begaan. Hij wil ons nu – in deze tijd – Zijn rechtvaardigheid bewijzen. Hij laat ons zien dat Hij rechtvaardig is door iedereen vrij te spreken die in Jezus gelooft. (Romeinen 3: 21-16). 

Dit is de kern van Paulus` brief. Hierom gaat het! Gerechtigheid door het geloof. Omdat het na de zondeval onmogelijk geworden is om zondeloos te zijn, en op basis van de werken van de wet gerechtvaardigd te worden, heeft God gerechtigheid los van de wet zichtbaar gemaakt. 

Die zichtbaarheid vinden we in de dood van de Jezus Christus, Gods Zoon, aan het kruishout van Golgotha. Deze boodschap heeft Paulus niet verzonnen, de Wet en de profeten ondersteunen dit heerlijke nieuws. ( Handelingen 10:43).
Romeinen 4:3 – Genesis 15:6
Romeinen 4: 6-8 – Psalm 32:1
Handelingen 2:30
Lucas 24:27

Het verschil tussen Joden en niet-Joden telt niet meer. Het Heil is na de dood van Jezus Christus voor allen die geloven.

Betekent dit nu dat het niet uitmaakt hoe je leeft als je maar gelooft? Natuurlijk niet. Wij hoeven geen verdriet te hebben over zonden die we niet gedaan hebben ( Marcus 10:21). Het is wel zo dat we nooit zullen kunnen zeggen dat we zondeloos zijn. Het is ook zo dat niemand zal kunnen zeggen dat hij of zij de genade van Jezus Christus niet nodig heeft. ( Johannes 1:8-10) Om deze waarheid aan te tonen heeft Paulus zijn Romeinenbrief geschreven.