Het leven kent zijn ups en downs. In psalm 73 komt naar voren dat een rechtvaardig mens soms allerlei tegenslag te verwerken krijgt, terwijl het mensen die aan God nog gebod doen, voor de wind gaat. De auteur van psalm 73 heeft geworsteld met God, die het heeft laten gebeuren dat er zulke scheve verhoudingen kunnen ontstaan. De thematiek die hier beschreven wordt, kom je ook tegen in het boek Job. Dergelijke thema`s worden gewoonlijk in de vorm van een didactisch geschrift gepresenteerd. Psalm 73 heeft een andere vorm dan het boek van Job, er komen een dankzegging en een getuigenis van vertrouwen op God in voor.
De opbouw van de psalm wordt door de verzen 1 en 28 als een inclusio gepresenteerd: een kenmerkend aantal woorden dat aan het begin en het einde van een paragraaf wordt gezet. Met dit inclusio wordt de tekst ingedeeld. Het eerste vers is een algemene belijdenis van Gods rechtvaardigheid, terwijl de psalmist in vers 28 het vertrouwen uitspreekt dat hij zijn vertrouwen op de Heere stelt.
Psalm 73 wordt beschreven als een lied dat van Asaf afkomstig is. Asaf was een zoon van Gersom, een zoon van Levi. ( 1 Kronieken 6 : 1 ) Zijn naam staat vermeld in het geslachtsregister van de zangers. ( 1 Kronieken 6 : 24 ) Asaf nam onder de leiders van de zangers een tweede plaats in, terwijl Heman op de eerste plaats stond. De zonen van Asaf waren tot aan de periode van de tempelbouw zangers en musici. ( 1 Kronieken 25 : 2 / 2 Kron. 20 : 14 / 35 : 15 / Ezra 3 : 10 / Nehemia 11 : 17, 22 / 12 : 35 ) UIt psalm 73 blijkt dat de auteur beschutting en bescherming vond in het heiligdom.
Het lied opent met de belijdenis dat God goed is voor Israël: voor mensen die rein van hart zijn. Het zijn mensen bij wie de liefde voor God een innerlijke zaak is. Gezien het tekstverband rekent de dichter zich bij deze groep. Op zichzelf is de belijdenis dat God goed is, een algemeen gangbare uitspraak in de Bijbel. God schenkt zegen aan Zijn volk. ( Jer. 31 ). Hij beschermt het ( Nahum 1 : 7 ) en bevrijdt het uit crisissen. ( Klaagliederen 3 : 22 ) Maar in psalm 73 krijgt deze bevrijding een diepere dimensie omdat hij wordt uitgesproken na een crisis waarin God is ervaren als de Verborgene. Ondanks het feit dat Gods goedheid zich ook uit leek te strekken naar mensen die God niet eren, heeft de dichter ervaren dat uiteindelijk de oprechte van hart wordt beloond.
Na de verklaring over de goedheid van God, gaat de psalmist in op zijn persoonlijke situatie, die helemaal niet met zijn belijdenis in overeenstemming leek te zijn. De dichter omschreef zichzelf als iemand die het rechte levenspad bewandelde, maar door omstandigheden op de verkeerde weg terecht gekomen leek te zijn. Er waren de dichter veel verleidingen en gevaren overkomen die hem er bijna toegebracht hadden om een andere weg in te slaan. Zijn voetstappen waren hun zekere tred verloren en bijna afgeweken, het scheelde niet veel of zijn voeten waren uitgegleden. De dichter geeft met deze woorden aan dat hij zijn geloof in Gods voorzienigheid en bestuur bijna had verloren. De reden voor zijn oprukkend ongeloof was jaloezie ten opzichte van arrogante mensen. In de daaropvolgende verzen wordt het gedrag van deze mensen beschreven. Tot aan hun dood werden ze niet door ziekte of tegenslag gehinderd, en armoede kenden ze niet. Ze waren ook nog eens heel erg dik. In onze cultuur is dat niet zo best, maar in de oudheid was het een teken van voorspoed, en werd het als iets positiefs geduid. Ze hadden niet alleen voldoende te eten, maar baadden zich in weelde en overvloed. Hun aardse successen hadden hen arrogant gemaakt. De moeiten en zorgen van anderen deerden hen totaal niet, en hun lijden trof hen niet. Ze maakten van trots hun halssieraad en van geweld hun mantel. Hun ogen keken trots, arrogant en liefdeloos en de inbeeldingen van hun hart waren ongelimiteerd. Hun honende gesprekken toonden duidelijk aan dat ze totaal geen medegevoel voor andere mensen hadden. Hoewel ze al steenrijk waren, persten ze andere mensen af. Ze waren zo vol eigendunk dat ze dachten het overal voor het zeggen te hebben. De rijkdom en eigendom van deze goddeloze mensen lieten een grote indruk achter op het hele volk, zodat ze achter hen aanliepen, en de Heere vergaten. Zodoende deden ze de Heere daarmee een groot verdriet. De rijkdom en eigendunk van de goddelozen hadden een grote uitwerking op de Israëlieten. Geïmponeerd liepen ze achter hen aan. De heidenen hadden geen angst dat God hen zou straffen voor hun gedrag, en dat feit kwam tot uitdrukking in hun uitspraken. Ze stelden de drieste vragen hoe het mogelijk was dat God iets zou weten, en hoe er kennis zou zijn bij de Allerhoogste. ( vs 11 ). Deze uitspraken vertonen overeenkomsten met psalm 10 : 13. De psalmist concludeert tenslotte dat heidenen nu eenmaal zo waren, in blijvende onbekommerdheid floreerden ze. Ze waren welvarend en leken daar hun hele leven onbezorgd te van kunnen genieten.
Nadat het leven van de goddelozen nauwkeurig is geschetst, volgt er een beschrijving van de worsteling die de Godvrezende Asaf door moest maken. De dichter stelt dat het vergeefs was dat hij zijn handen in onschuld gewassen had en zijn hart zuiver had gehouden. Met deze uitdrukking wilde hij zeggen dat hij geen bloedschuld op zich geladen had, maar al zijn inspanningen hadden niet tot een materiële zegen geleid, helemaal niet zelfs. Hij werd elke morgen geplaagd en bestraft en moest allerlei narigheid ondergaan.
De overtuiging in het hart van de dichter, dat het slechte mensen goed ging, en hem helemaal niet, zorgen voor aanvechtingen in zijn hart. Hij overwoog serieus om zich ook maar van de taal van de heidenen te gaan bedienen, en zich net zo te gaan gedragen als zij dat deden. De psalmist was zo moedeloos geworden dat hij op het punt stond om alles van de godsdienst vaarwel te zeggen. Zijn voeten kozen bijna een andere weg, Gelukkig besefte hij dat hij dan trouweloos zou zijn tegenover het geslacht van de kinderen van God. Dit zou een breuk met het verbond inhouden.
Er zat niets anders op dan om maar na te denken, en te proberen om Gods wegen met de mensen te begrijpen. Maar het was ondoenlijk om iets van Gods rechtvaardigheid te begrijpen wanneer mensen die de Heere verguisden werden gezegend, en mensen die Hem zochten werden gestraft. De psalmist worstelde met deze existentiële zaken totdat hij binnenging in het heiligdom van God. We weten niet precies wat daar is gebeurd, maar we weten wel dat zijn verblijf daar een verandering in zijn denken teweeg heeft gebracht. Misschien kreeg hij net als Samuël en Jesaja een bijzonder openbaring van God. Het is ook mogelijk dat hij door de liederen, door de verkondiging van de Thora, of door de ontmoeting met een priester tot andere gedachten is gekomen, en bepaald werd bij Gods verbondstrouw. Een soortgelijke ervaring in het heiligdom staat in psalm 63 : 3 waar staat dat David daar Gods macht en heerlijkheid heeft aanschouwd.
Hier wordt de dichter echter bepaald bij het lot van de goddelozen. Omdat hij teveel op zichzelf was gericht, had hij er geen erg in gehad dat hun einde er verschrikkelijk uitzag. God stelt boosdoeners op glibberige plaatsen en stort hen in het verderf. Onverwacht en ongedacht zullen ze verloren gaan. Ze zijn als een droom die bij het ontwaken verdwenen is. God de Heere heeft hen niets te zeggen, en zal hen versmaden op de tijd dat Hij over hen richten zal. Er komt een tijd dat de Heere recht zal doen.
Het lijkt erop dat de dichter er vooral op lette hoe goddeloze mensen zouden sterven. In psalm 73 is hun einde onverwachts, niet vredig of op hoge leeftijd. In die zichtbare slechte ontknoping kwam de straf van God tot uiting aldus de dichter. Het gericht wordt voltrokken bij het levenseinde, maar dat is nauw verbonden met het leven na de dood. De toorn van God rust blijvend op goddeloze mensen. Toch blijft duidelijk dat de dichter in een crisis zat, want ook Gods kinderen kunnen plotseling en op jonge leeftijd tragisch sterven. Denk maar aan de oorlog, en aan de watersnoodramp, of aan de vele verkeersongelukken die er dagelijks plaatsvinden.
Nadat de dichter dit allemaal overdacht en opgeschreven had, voelde hij dat zijn Godsvertrouwen terugkeerde. Hij keek nog even terug en sprak over de toestand waarin zijn hart zich bevond. Zijn hart was verbitterd, en hij was tot het diepst van zijn gevoelsleven gekrenkt. Maar nu zag de dichter in dat dat dom was, en dat hij zonder verstand gesproken had. Hij gedroeg zich niet beter als een redeloos dier. Met deze woorden gaf de psalmist een indringende beschrijving van de situatie waarin hij zich tijdens zijn aanvechtingen bevond. De auteur kon er niet omheen dat de Heere toch al die tijd bij hem was geweest, en zijn rechterhand had vastgehouden. Het vatten van de rechterhand is een aanduiding voor bijzondere bescherming. Die bescherming was er niet alleen vroeger, maar zou er ook in de toekomst zijn. God zou de dichter leiden volgens Zijn plan, en hem daarna in Zijn heerlijkheid opnemen. Het opnemen duidt hier vooral op de hand van God die blijvend op hem rustte. Deze bescherming van God geldt voor dit leven, en strekt zich uit tot na de dood.
Na deze uitroep en terugblik stelde de dichter een retorische vraag: “ Wie heb ik behalve U in de hemel? Naast U verlang ik niets hier op de aarde. “ De dichter geeft hiermee aan dat hij geen andere zekerheid heeft dan God alleen. Het is mogelijk dat zijn lichaam en hart zouden bezwijken en zijn lichaam aftakelde. Maar in zo’n moeilijke situatie zou de Heere toch altijd het steunpunt van zijn hart, en zijn deel blijven. Met deze woorden beschreef de dichter een ernstige crisissituatie. Maar hij was ervan overtuigd dat God ook dan bij hem zou zijn. Achter deze woorden gloort de overtuiging dat God de Heere in iedere omstandigheid, in leven en dood, bij Zijn kind blijft, en dat Hij altijd volledig te vertrouwen is. Hieruit mogen we concluderen dat er zowel tijdens als na dit leven een onverbrekelijke band tussen de gelovige en de Heere zal zijn.
De slotverzen geven de boodschap van de dichter nog een keer weer. Door het gebruik van het beeld van overspel wordt de verhouding tussen God en Israël als tussen man en vrouw zichtbaar. Ook geeft de dichter uiting aan zijn verlangen dat de Israëlieten dicht bij de Heere zullen blijven. In het laatste vers geeft de dichter uiting aan de positieve gevolgen, en hij schakelt daarbij terug naar vers 1. Maar nu past de dichter dit heerlijke feit ook toe op zichzelf. Met nadruk stelt hij dat God goed is, en dat hij het liefst dichtbij Hem wilde blijven, want de Heere bewaarde hem voor negatieve gedachten. De Elohim was Zijn toevlucht, die boodschap wilde hij graag uitdragen.
Uit deze psalm lees je het portret op van een mens die worstelt met God, en vooral met Zijn afwezigheid. Hij vervalt bijna tot ongeloof maar er komt een innerlijke verandering tot stand. Hij schrijft de hele tijd over het hart, de zetel van gevoel en verstand ( vs 1, 7, 13, 21, 26 ) Je ziet dus dat de Heere onze gedachten kan leiden van weerstand, en boosheid, verdriet en frustratie naar overgave en rust. Met de weergave van deze strijd wordt mensen een weg gewezen naar vertrouwen in tijden van aanvechting en twijfel. Het is erg belangrijk om de andere kant – die van God vandaan – te bezien. Daarom is het ook zo belangrijk om de Bijbel te lezen, te mediteren, en naar de kerk te gaan, waar we Gods Woord horen, en Hem ontmoeten via het gepredikte woord, maar ook via onze mede-gelovigen.
Wow, wonderful weblog format! How long have you been running a blog for?
you made running a blog glance easy. The whole glance of your web site is great, as smartly as the content material!
You can see similar here <a href="[Link deleted]online