Psalmen 40: 1-12

Ik wachtte op hulp van de Heer en Hij heeft naar mij geluisterd. Hij heeft mijn gebed gehoord. Ik dacht dat ik zou sterven, maar Hij haalt mij uit mijn ellende. Hij redde mij van de dood. Hij bracht mij naar een veilige plek. Ik kan weer leven zonder angst. Daarom zing ik een nieuw lied, een danklied voor Hem, onze God. Alle mensen moeten horen dat Hij mij heeft gered. Dan krijgen ze eerbied voor de Heer, dan zullen ze op Hem vertrouwen. Gelukkig zijn mensen die op de Heer vertrouwen. Ze gaan niet om met trotse mensen die geloven in andere goden. Heer mijn God, U zorgt voor Uw volk, U hebt veel wonderen voor hen gedaan. Niemand is zo machtig als U. Ik wil erover spreken, ik wil het allemaal vertellen. Het is meer dan ik kan zeggen. U vraagt mij niet om offers, maar U wilt dat ik naar U luister. Daarom zeg ik: ‘ Hier ben ik, de woorden van Uw boek gaan over mij. Ik wil doen wat U van mij wilt. Uw wet staat in mijn hart geschreven. Ik wil over Uw goedheid vertellen aan alle mensen van Uw volk. Ik kan niet anders, ik moet erover spreken. Dat weet u Heer. Ik zal niet zwijgen over Uw goedheid, ik zal spreken over Uw trouw en Uw hulp. Ik zal vertellen over Uw trouw en Uw liefde. Heer, U zult bij mij zijn met Uw liefde, Uw liefde en trouw zullen mij altijd beschermen. ‘ 

Psalmen 40 1: 12 

Deze psalm is een getuigenis van de rechtvaardigheid en trouw van God tegenover een mens die in nood is. Het eerste deel van de psalm is een loflied. God krijgt alle eer, de psalmist getuigt van Zijn grote daden. Maar het tweede gedeelte van het lied geeft aan dat de dichter ondanks zijn dankbaarheid aan JHWH hulp nodig heeft. Hij roept God aan om Zijn hulp, want hij zit gevangen in moeite en ellende. 

Dat komt een beetje apart over. De dichter vraagt niet eerst om hulp, maar dankt God, en heeft het pas daarna over zijn ellende. De volgorde gaat dus helemaal tegen de normale gang van zaken in. Juist die omgekeerde volgorde laat ons iets zien van het geloof van de dichter. Toch verliest de auteur zich niet in zijn zorgen. Hij denkt terug aan vroeger dagen, aan een tijd waarin hij ook uitgeholpen werd door God. De daden van JHWH in het verleden bieden de dichter de zekerheid dat hij ook in de toekomst hulp en heil te verwachten heeft. Het zou kunnen zijn dat David deze psalm geschreven heeft toen hij op de vlucht was voor zijn zoon Absalom, maar dat is niet zeker. Het zouden ook andere koningen kunnen zijn waarvoor hij op de vlucht was. Toch lijkt de plaats in het psalter meer te wijzen op het feit dat er sprake is van ziekte. De psalmen rond dit lied ( 38 en 41 ) hebben ook betrekking op ziekte en genezing. 

De dichter geeft aan dat hij in vroeger tijden God nodig had, en Hem om hulp en bijstand riep. God keerde zich tot Hem en heeft Hem daadwerkelijk geholpen. De Heere trok de dichter op uit zijn ellende, die hier beschreven wordt als een modderige put. Deze put is waarschijnlijk een metafoor voor het dodenrijk. Het wordt niet duidelijk wat precies de oorzaak geweest is van de dodelijke dreiging, ziekte of militair geweld. Maar welke reden er ook aan ten grondslag lag, de dichter werd geholpen en bijgestaan. Hij bevond zich niet langer op de grond in de glibberige modder, maar hoog verheven op een sterke rots. Deze woorden zijn beeldspraak, ze wijzen erop dat de situatie van de dichter radicaal veranderde. God heeft zijn ellende in voorspoed veranderd. 

Dat gaf hem alle reden tot een loflied. Vol dankbaarheid over zijn situatie wilde de dichter iedereen deelgenoot maken van zijn blijdschap en dankbaarheid. Hij zong een nieuw lied om God de eer te brengen en iedereen deelgenoot te maken van zijn vertrouwen op JHWH. Er wordt maar een deel van het loflied weergegeven. God wordt geprezen doordat de dichter alle mensen zalig sprak die op God vertrouwden. Deze woorden doen denken aan psalm 1 en hebben het advies in zich om geen hulp te zoeken bij arrogante mensen, of mensen die niet eerlijk zijn. Daar staat tegenover dat mensen die hun leven op God afstemmen, verzekerd kunnen zijn van Zijn  hulp en bijstand. Het gaat dus niet om perfecte mensen, maar mensen die niets liever willen dan leven naar Gods bedoelingen. Dit gegeven biedt elke christen die zijn uiterste best doet om naar Gods wil en wet te leven, hoop! 

De overwinning van de dichter is niet het resultaat van zijn eigen handelen, kunde of inzicht. de overwinning is alleen te danken aan de Heere God. Deze boodschap moet helder en duidelijk zijn voor iedereen die ernaar luistert. 

Al eeuwenlang heeft God zijn plannen en wonderen aan het volk bekend gemaakt, en Zijn plannen en gedachten verwezenlijkt. Wie daar met aandacht aan denkt, ze onderzoekt, en de reikwijdte ervan tot zich laat doordringen, weet het zeker: er is geen God buiten JHWH, niemand is met Hem te vergelijken. Betekent dat dan dat we alle mensen moeten afschrijven? Niemand om hulp mogen vragen? Nee, dat betekent het niet. God werkt juist via mensen. Zo heeft Hij dat bepaald en gewild. Maar Hij is de oorsprong van alles wat er nog goed is hier op aarde. Hij gaf Zijn Zoon Jezus Christus. Daarom kunnen mensen weer het goede doen, al is het nooit zo goed en volmaakt zoals God iets doet. 

En de God die zo geweldig goed is voor de mens, en voor het hele volk, staat er Zelf garant voor dat niemand die zich tot Hem wendt, beschaamd uit zal komen. 

De psalmist, die nog in de oude situatie bevond, de tijd waarin de offers heenwezen naar Christus, was zich ervan bewust dat het brengen van offers niet voldoende was om zijn verhouding tot God goed te maken en te houden. Hij begreep dat zijn verhouding tot God, zelfs al was hij koning, bestaan moest uit eerbied en ontzag. Dat ontzag voor God was gegroeid door het lezen en memoriseren van de wet van God. Het gevolg van dat ontzag was de bereidheid om Gods wil te doen. 

Horen is dus de weg naar gehoorzaamheid. Toen David koning werd en de troon besteeg, heeft hij waarschijnlijk een kopie van de wet van God bij zich gedragen. ( Deut 17: 18 / 1 Samuel 10: 25) David betrok alles wat God vroeg op zichzelf. Hij liet het niet bij het brengen van offers, maar kwam zelf tot God om te doen wat deze van hem vroeg. De kern van alles wat hij deed en zei was het karakter van God. David riep God op als zijn getuige. Nu hij God zo expliciet geloofde, kon het niet anders, of God wilde hem opnieuw helpen, daarvan was David overtuigd.