Johannes 14:13

Verhoorde gebeden
En wat u bidden zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader geëerd wordt in de Zoon.
JOHANNES 14:13 (weergave DB 1545)

Christus Jezus geeft genade en verhoort onze gebeden. De leerlingen van Jezus konden alleen maar grotere werken doen dan Hij als ze serieus zouden vragen om alles wat ze nodig hadden. Niets was te klein, maar er was absoluut ook niets te groot. Alle dingen moesten afgebeden worden in Gods Naam. ( zie ook Joh. 15:16/16:23,24,26) In Zijn Naam bidden was zonder meer een voorwaarde. Het kwam erop neer dat de leerlingen de heilige naam van God zouden gebruiken als grond voor hun verzoek. Tegelijkertijd kwam daar nog bij dat ze biddend zouden pleiten op Zijn wezen en Zijn werk. Van die twee dingen was Zijn Naam immers de uitdrukking? Als ze zo zouden bidden, dan zou er door Zijn toedoen zelfs sprake zijn van een overvloedige verhoring. (vgl.Joh.11:22/Matth.21:22/Marcus 11:24). Dat was niet zomaar, het hing samen met het doel: de verheerlijking van de Vader in de Zoon. Doordat Jezus zou doen wat de leerlingen in Zijn Naam vroegen, konden ze die grotere werken doen. En dat zou ertoe leiden dat de Vader in Hem werd verheerlijkt. ( vgl. Joh.13:31,32/17:4).

In Johannes 15:16 en 16:23 vinden we een soortgelijke uitspraak van Jezus. Het verschil met de tekst van het citaat is dat Hij het hier heeft over God de Vader als het hemelse adres van hun gebed. Tegelijkertijd is Hij Degene die het gebed verhoort in Jezus` Naam. Maar in bovenstaand citaat wijst Jezus Zichzelf als Verhoorder aan. We kunnen dus concluderen dat er op het punt van verhoring geven een eenheid bestaat in wezen en in werk tussen de Vader en de Zoon. 

In Lucas 18:13 lezen we dat de tollenaar op een afstand stond van het heiligdom wanneer het uur van het gebed aangebroken was. Waarschijnlijk stond de tollenaar ook op afstand van de biddende menigte. Hij durfde zijn ogen niet op te heffen naar de hemel, zoals toentertijd de gewoonte was.( Marcus 6:41/Psalm 123:1).
Het gebed van de tollenaar was ongelooflijk kort. Veel korter dan dat van de priester in het heiligdom, die uit de sekte van de  farizeeën was.
Wat de tollenaar sloeg zichzelf op de borst als uiting van berouw of verdriet ( Lucas 23:48).
“God wees mij genadig. Wees verzoend met mij. Vergeef mij” bad hij vurig en hartstochtelijk. Daar voegde hij nog aan toe:” mij de zondaar, of: zondaar die ik ben.” 

In Jezus` tijd stonden alleen bepaalde mensen bekend als zondaar. ( vgl. Lucas 5:30/7:34,37/ 15:1/ Lucas 19:7). Maar Jezus bracht een totaal andere kijk op het begrip ‘ zondaar. ‘ Hij zei dat alle mensen zondaars waren. ( Lucas 13:2). Wie de heilige zondeloze God ontmoet, ziet zichzelf als zondaar ( Lucas 5:8). 

De tollenaar werd verhoord. Alles wat hij verkeerd gedaan had werd hem in één klap ruimhartig vergeven. Hij ging verlost en uiterst opgelucht naar huis.
Nu was hij een kind van God geworden. Een echte zoon. Met het zoonschap is de gave van de Geest verbonden. Het werk van de Heilige Geest bestaat eruit dat Hij de gelovigen nauw verbindt met God de Vader. De Geest is de garantie en het bewijs van het door God aangenomen zijn. ( vgl. 2 Kor.1:22/Efeze 1:14/Gal.3:14). 

De Heilige Geest kan gelden als het bewijs en onderpand van het door God aangenomen zijn. ( Rom.8:15). Aan de andere kant kan het zoonschap de basis zijn voor het ontvangen van de Heilige Geest. Het gebed om alles van God te ontvangen kan een moeilijke opgave lijken. Gelukkig dat een wedergeboren kind van God de Geest heeft ontvangen. Deze Geest doet voorbede voor hem of haar. Hij doet dat zelfs met onuitsprekelijke verzuchtingen. Van oudsher hebben de Bijbelverklaarders deze verzuchtingen in verband gebracht met het spreken in tongen en klanktaal. (Hand. 2: 4,10,46/19:6/ 1 Kor.12:10,28/14:18,39) Het grondwoord ‘alalethos’ wordt dan in verband gebracht met onuitsprekelijk, iets wat niet meer uit te drukken is in woorden die voor het menselijk verstand te begrijpen zijn. 

Maar het is ook mogelijk om het woord ‘ alalethos’ te vertalen als: ‘onuitgesproken, zonder woorden.’ Dan gaat het om niet geuite verzuchtingen van de Heilige Geest in het hart van de gelovige. Deze verzuchtingen worden alleen maar door de Heere God opgemerkt. ( Rom. 8:27).
En dat is genoeg! Bekering is een zaak tussen God en onze ziel. De mensen om ons heen zullen daar zeker ook iets van merken. Want ons hart geeft uit wat er in zit.