Jakobus 1 : 1

Dit is een brief van Jakobus, een dienaar van God, en van de Heere Jezus Christus. Aan alle mensen op aarde die horen bij het volk van God. Ik groet jullie!
Vrienden, als jullie het heel moeilijk hebben, dan moeten jullie blij zijn. Want door die moeilijkheden wordt jullie geloof getest, en leren jullie om vol te houden. 

Zoals in die tijd de gewoonte was, begint Jakobus bij de aanhef om zijn naam te noemen. Hij introduceert zichzelf als ‘ knecht van God ‘ en van de Heer Jezus Christus. Met de woorden die hij gebruikt : doulos theou grijpt hij terug op het Oude Testament. Daar worden belangrijke geestelijke leiders met dezelfde term aangeduid. Mozes ( 2 Kon. 18 : 12 / Psalm 105 : 26 ), en David ( 2 Sam. 7 : 5 / Psalm 89 : 4, 21 ). De brief aan de Romeinen, 2 Petrus, en de brief van Judas beginnen met dezelfde aanhef. Bijzonder detail is het feit dat Jakobus zich niet voorstelt als apostel, wat Paulus en Petrus wél doen ( Rom. 1 : 1 / 1 Petrus 1 : 1 ). Misschien was Jakobus te bescheiden om zich zo te noemen. 

Desalniettemin richt hij zich tot de twaalf stammen in de verstrooiing. Dat waren christenen  van Joodse komaf die niet in Jeruzalem woonden. Jakobus besluit zijn aanhef met een groet. De infinitief ‘ charein – wees verheugd ‘ was normaal in die tijd. Het was dus normaal om elkaar op te roepen om blij en verheugd te zijn. 

Jakobus had een missie. Hij spoorde de verstrooid wonende Joden aan om de beproevingen die ze ondervonden vanwege hun geloof, lijdzaam te verdragen. Hij wist uit ervaring dat een juiste attitude hen goede vruchten op zou leveren. Lang niet iedereen was al zo ver gevorderd in zijn of haar geestelijk leven dat deze attitude een tweede natuur was geworden. Jakobus wist dat ondanks de diaspora, de kerk werd beschouwd als een eenheid. Ze waren het volk van God. Voor Jakobus was deze te vinden in de voortzetting van het volk van het oude verbond. Dat volk was na de ballingschap verspreid over de hele wereld. Een wereld die niet hun eigenlijke woonplaats was. ( zie 1 Petrus 1 : 1 / 2 : 11 ). 

Jakobus spoorde zijn lezers aan om met een andere blik naar hun beproevingen te kijken. Beproevingen an sich zijn natuurlijk niet iets waarvoor je dankbaar bent wanneer ze je overkomen. Maar God kan er wel iets goeds mee tot stand brengen. Beproevingen kunnen leiden tot een sterker geloof, tot rijpheid, en tot voorbereiding aan de dienst van God. God werkt altijd met een actieve deelname van de gelovige ( Hebr. 12 : 5 e.v. ) Je kunt uit alles opmaken dat er een sterke verbondenheid was tussen Jakobus en zijn lezers, want hij spreekt zijn lezers aan met ‘ mijn broeders ‘. 

Het woord peirasmos betekent beproeving, verzoeking. Jakobus had dus allerlei soorten beproevingen op het oog. Ze konden veelsoortig en gevarieerd zijn, en zich op elk mogelijk levensterrein voordoen. Dit gegeven kan een gelovige het gevoel geven dat hij van alle kanten wordt aangevallen. Dit is iets dat je enorm in verwarring kan brengen, zo niet in een geloofscrisis. Want beproevingen en verzoekingen zijn zaken die ongevraagd over je heen komen. Je hebt er niet om gevraagd zogezegd. Jakobus wist dat en daarom schreef hij – misschien wel dankbaar of een beetje trots – dat zijn lezers erg verheugd moesten zijn wanneer ze steeds opnieuw zouden merken dat ze de beproevingen konden doorstaan. Deze woorden lijken op de woorden die Jezus uitgesproken heeft in de Bergrede. ( Matth. 5 ) 

De Griekse vertaling maakt wel een verschil tussen twee zaken die verschillend zijn naargelang hun doel. ‘ Verleiding ‘ komt door de zonde, of door de satan, en heeft onze val op het oog. ‘ Beproeving ‘ komt van God en heeft onze vervolmaking als doel. Dezelfde zaak kan dus beproeving en doel tegelijk zijn. Er is een aandeel van de soevereine God aan de ene kant, en een aandeel van de satan en de zonde aan de andere kant onderscheiden. ( zie Jak. 1 : 12 en het voorbeeld van Job dat Jakobus in 5 : 11 noemt ). 

De twaalf stammen van Israël waren verstrooid na de verwoesting van Jeruzalem. Maar ondanks de algemene ellende, had de Heere daar een bedoeling mee. Hij wilde dat zij de Goddelijke openbaring zouden verspreiden. Helaas waren de Joodse nazaten niet zo blij als Jakobus dat wel zou willen. Zelfs de goeden onder hen deelden in de algemene malaise die eigenlijk een straf was op halsstarrigheid en ongehoorzaamheid aan de profetische boodschappers uit het O.T. Zij waren eveneens in de verstrooiing terechtgekomen. Maar gelukkig keek de Heere naar hen om. Hij zorgde er ook voor dat er iemand was die naar hen omzag. 

En zo kreeg Jacobus van niemand minder dan God Zelf de missie om de verstrooide joden te schrijven. Hij had feitelijk een brief van God aan hen. De mensen in de diaspora  moesten zichzelf niet laten kennen, en niet terneergeslagen zijn, maar moed vatten. 

Jakobus toont met zijn brief dat hij achting voor hen had, want hij wenste hen zaligheid. Het was zijn hartenwens dat ze allemaal vertroost zouden worden.  

One response to “Jakobus 1 : 1

  1. Wow, incredible blog structure! How lengthy have you ever been running a blog
    for? you make blogging look easy. The full glance of
    your site is great, let alone the content material! You can see similar here <a href="[Link deleted]

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *