In het begin was het Woord

Gezegende Kerstdagen

 

In het begin was het Woord. En het Woord was bij God, en God was het Woord. En het Woord werd vlees en woonde onder ons. ( Johannes 1 : 1, 14 )

De christelijke traditie heeft unaniem de redactie van het vierde evangelie aan de apostel Johannes toegeschreven. Een zekere Ireneüs schreef aan het eind van de tweede eeuw ‘ Daarna heeft ook Johannes, de leerling van de Heere, die aan Zijn hart rustte, tijdens zijn verblijf in Efeze een evangelie uitgegeven.’ Ireneüs had deze informatie van Polycarpus, een leerling van Johannes. 

Johannes stelde zijn evangelie samen om zijn lezers aan te sporen ‘ dat Jezus de Messias is, de Zoon van God. Opdat u, door te geloven, het leven hebt in Zijn Naam. ‘ ( Joh. 20 : 31 ) Dit gegeven maakt het begin van het evangelie van Johannes bijzonder relevant voor de Kersttijd. 

Het begin van de inleiding op het evangelie van Johannes is uitgesproken dichterlijk van aard. In een volgend vers wordt steeds op een sleutelwoord uit het voorafgaande vers teruggegrepen. Johannes zinspeelde op de schepping, door de eenvoudige woorden uit Genesis 1 te herhalen. Hij noemde het Woord van God de scheppende kracht waardoor al het geschapene is ontstaan. 

De oorsprong van het Woord ligt voor alle tijd bij God. Het woord is niet van deze wereld, maar maakt deel uit van de werkelijkheid van God. Het was er al voordat God hemel en aarde schiep. ( vgl. Joh. 8 : 58/ 17 : 5 ) Met die eenvoudige aanvangswoorden ging Johannes terug tot de situatie van ver voor Gen. 1 : 1. ( vgl. 1 Joh. 1 : 1 / 2 : 13 ). 

Dit feit blijkt ook op de woorden die Johannes verder schreef. Het Woord was bij God. ( vgl. Joh. 17: 5, eer de wereld was ). Het pros ton theon moet je hier uitleggen als: bij God zijn, en niet zozeer: op God gericht zijn. Johannes wil met deze woorden tot uitdrukking brengen dat de Zoon bij de Vader was, in een vertrouwensrelatie. Tussen het Woord en God bestond er een diepe gemeenschap. ( vgl. vs 18 / 17 : 24). Om die reden voegde Johannes er nadrukkelijk aan toe: ‘ en het Woord was God. ‘

Eigenlijk staat er: ‘ en God was het Woord. ‘ waarmee Johannes teruggrijpt op het laatste woord uit de vorige zin. Door het op deze manier te zeggen, wilde Johannes duidelijk uit laten komen dat het Woord één is met God. Het heeft deel aan het Goddelijke bestaan, en daardoor is het een zuivere uitdrukking van het wezen van God. ( vgl. vs 14, 18/ 5 : 18 / 6 : 46 / 10 : 30 / 14 : 9 / 15 : 23 / 16 : 15 / 17 : 11 ) 

De oorsprong van het Woord ligt bij God. Dat feit bepaalt het wezen van het Woord. ( vgl 1 Joh. 1 : 2 ) Het geheel van het betoog van Johannes herinnert ons aan sommige uitspraken uit het Spreukenboek. ( Spreuken 8 : 22 ) Zo is het ook bijzonder dat Johannes hier het woord en ( was ) gebruikt, in plaats van het woord egeneto ( is geworden ). Dat geeft ook duidelijk aan dat het Woord niet van deze wereld is, maar deel uitmaakt van de eeuwige werkelijkheid van God. 

Nadat hij in vers 1 en 2 de relatie van het woord tot God aangegeven heeft, ging Johannes in op de relatie van het Woord tot de schepping. De uitspraak dat alle dingen door het Woord zijn geworden, laat zich daar goed mee verbinden. Want God heeft alles geschapen door te spreken. ( Psalm 33 : 6, 9 / 148 : 5 ) Vervolgens ging Johannes in op de werkelijkheid van de menswording van Jezus Christus. Er kwam natuurlijk van alles op tegen de feiten die hij als het Evangelie naar buiten bracht. Er waren mensen die de volledige mensheid van Jezus ontkenden. Maar Johannes trok zich daar niets van aan, en verkondigde de volledige menswording van de Heere Jezus. Ook al noemde Johannes de Heere Jezus pas in vers 17 bij naam, toch had hij Hem al die tijd reeds duidelijk op het oog. In Jezus werd het woord sarx ( vlees ), dat betekende dat hij zwak, afhankelijk en vergankelijk werd, hoewel zondeloos. Het Woord werd een wezen van vlees en bloed. ( vgl. Matth. 16 : 17 ) Dat wilde zeggen dat Hij volledig mens werd, met alles wat dat inhield. 

Het mensworden van de Heere Jezus verduidelijkte Johannes met de woorden: ‘ en heeft onder ons gewoond. ‘ Eigenlijk staat er: ‘ en heeft onder ons zijn tent opgeslagen. ‘ eskenosen. Het werkwoord skenoo herinnert ons aan het wonen van de Heere onder Israël in de tent der samenkomst. ( Ex. 25 : 8, 9 / 29 : 46 ) Het herinnert ons ook aan bepaalde profetieën uit het Oude Testament die spreken over een toekomstig wonen van God onder Zijn volk. ( Ezech. 37 : 26, 27 / 43 : 7 / Joël 4 : 17 ). 

Alle initiatief tot dit onbegrijpelijke wonder ligt bij de Vader. In Zijn onbegrijpelijke liefde en heilswil zond Hij Zijn Zoon en ontledigde Hem helemaal. De uitzending van de Heere Jezus werd hierin geopenbaard, dat Hij letterlijk geworden is uit een vrouw, uit Maria. Het geeft aan dat God de Zoon waarachtig mens geworden is. Het is geen schijn dat Hij Mens geworden is. Dan zou onze verlossing ook een schijnverlossing zijn en een vluchtig spiritueel gebeuren blijven. De Heere Jezus werd door Zijn geboorte volledig mens, en helemaal aan ons gelijk. Hij kwam ook onder de wet. Juist deze realiteit: de Zoon die volledig in onze plaats is gaan staan, geeft aan hoe volledig en volkomen onze verlossing is! 

 

 

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *