Hoop brengt troost.
“ Wat ben je bedroefd mijn ziel, en onrustig in mij? Vestig je hoop op God. Eens zal ik Hem weer loven, mijn God die mij ziet en redt. “ ( Psalm 42 : 6 ) Met deze woorden bracht David zijn vurige verlangen naar God tot uitdrukking. Hij was verbannen naar het land van de Jordaan, een heel eind bij de voorhoven van de tempel vandaan. David vergeleek zijn verlangen naar de Elohim, met het schreeuwen van een hert dat door jagers opgejaagd wordt en van dorst vergaat. De koninklijke profeet liet zijn tranen de vrije loop toen hij aan de troost dacht die de tempel hem altijd gegeven had. Omdat David zich ver van de ark van God verwijderd wist – het teken van Gods tegenwoordigheid – kwamen zijn vijanden tot de conclusie dat dat hij zijn God verloren had. Natuurlijk wist David dat er altijd een open hemel was, maar de vervelende opmerkingen van zijn vijanden kon hij niet meer aan. De tranen liepen hem over zijn gezicht en vermengden zich met zijn eten. Zijn verdriet had een hele goede reden, en het dan ook erg mooi om te zien hoe hij zichzelf toesprak. “ Ziel je bent verontrust, in verwarring en verbijsterd! Is daar een reden voor? Een gelovig vertrouwen op God is een onfeilbaar tegengif tegen machteloosheid en onrust van je geest. “ zei hij tegen zichzelf. In navolging van David moeten we niet alleen op onszelf mopperen als we neerslachtig zijn, maar we moeten onze ziel ook vermanen om op God te hopen. Een ziel die op zichzelf hoopt, heeft het niet zo best, maar een ziel die op God hoopt houdt het hoofd boven water. Als je in ogenschouw neemt dat David door zijn vijanden tot aan de uiterste grenzen van Kanaän verdreven was, dan besef je hoe krachtig zijn geloof bleef terwijl de uiterlijke omstandigheden verre van ideaal waren.
Hoop laat mensen bidden en maakt Godlovers van ze.
“ Vol hoop wachten wij op de Heer. Hij helpt ons, Hij beschermt ons. Hij maakt ons gelukkig, bij Hem zijn wij veilig. Heer, laat ons Uw liefde zien! Bij U zijn we veilig! “ ( Psalm 33 : 20 – 122 ) Deze hoopvolle uitroepen zijn waarschijnlijk afkomstig van het volk Israël, dat de oproep tot lofzang en de verklaring van de goedheid van de Heere uit de eerdere verzen van Psalm 33 beantwoordde en resoneerde. Ze geloofden de lofzang voor God die zich als de schepper en redder van zijn volk manifesteerde ( Psalm 33 : 1 – 19 ). Daarom is het goed om in de Bijbel te zoeken wanneer we neerslachtig zijn, dan zullen we altijd redenen genoeg vinden om ons in God te verheugen. Wie daarna begint te loven en te prijzen, krijgt God en zijn eigen hart mee en wordt vanzelf goedsmoeds!
Hoop doet volharden.
“ Wij danken God altijd voor u allen, wij noemen u onophoudelijk in onze gebeden, en gedenken dan voor onze God en Vader hoeveel uw geloof tot stand brengt, hoe krachtig uw liefde is, en hoe standvastig u blijft hopen op de komst van Jezus Christus, onze Heer. “ ( 1 Tess. 1 : 3 )
Paulus schreef een brief aan de bekeerde heidenen en Joden in de gemeente van Tessalonica. Van deze gemeente werd gezegd dat ze in God de Vader en in Jezus Christus was. De heidenen in Tessalonica waren van de afgoden tot God bekeerd, en de Joden onder hen geloofden dat Jezus de beloofde Messias was. Ze waren nu allemaal toegewijd aan God de Vader en aan Jezus Christus.
Paulus was ontzettend dankbaar omdat het geloof en de werken van geloof van de gemeenteleden hem erg optimistisch stemden. Hij was ervan overtuigd dat het goed zat met de melting pot van gelovigen daar in Tessalonica. Ondanks de moeilijke tijden die ze beleefden deden ze allemaal hun uiterste best om Jezus Christus en Zijn dienaren gewetensvol na te volgen. Met de woorden die Paulus schreef bemoedigde hij op zijn beurt de jonge gemeente om te volharden in het geloof. Het dienen van God mondde uit in een wederkerige bemoediging. Op die manier werd de lof van God nog groter en heerlijker gemaakt.