Genesis 44 : 30 – 45

Tot op dit cruciale ogenblik – Juda die de verantwoordelijkheid voor Benjamin op zich nam – was het Jozef gelukt om zijn emoties te beheersen. Maar ineens kon hij dat niet meer. Met omfloerste stem gaf hij zijn hofhouding, alle schrijvers en adviseurs de opdracht om de koninklijke zaal te verlaten. Ze waren nog maar nauwelijks vertrokken toen Jozef in luid gehuil uitbarstte. Zijn snikken en gehuil waren zo vol emotie en klonken zo luid dat iedereen in het huis het hoorde. De Egyptische hofbedienden keken elkaar ontzet aan, en rapporteerden het de farao. 

Totaal overweldigd door emoties maakte Jozef zich aan zijn broers bekend. ‘ Ik ben Jozef! ‘ riep hij uit. Om direct daarop te vervolgen: ‘ Leeft mijn vader nog? ‘ De broers hadden al gezegd dat Jakob nog leefde, maar hoe kon Jozef de uitspraken van zijn broers vertrouwen, na alles wat er gebeurd was? Zouden ze niet nog een keer zomaar iets hebben bedacht? Sprakeloos staarden de broers naar de Egyptische man die voor hen stond. Jozef? Hij leek in niets meer op de jongen die ze uit de donkere kuil getrokken hadden. 

Jozef verzekerde zijn broers dat ze niet bang hoefden te zijn, hij zou hen niets aandoen. Ze hoefden niet benauwd of bedroefd te zijn, want de broers mochten hem dan wel verkocht hebben, maar God had al het gebeurde ten goede gebruikt. Hij was door God aangewezen om zijn familie in leven te houden. Want de hongersnood leek al wel lang geduurd te hebben, maar de twee jaren die voorbijgegaan waren, bevatten nog niet eens de helft van de tijd dat de aarde geen vruchten voort zou brengen. De hongersnood zou nog vijf lange jaren duren. ( vs 6 , zie Genesis 41 ) 

Al die tijd zou er geen mogelijkheid zijn om gewassen te telen, laat staan om iets te oogsten. 

Jozef herhaalde nog een keer wat er zou gebeuren. ‘ God heeft mij voor jullie uitgezonden om ervoor te zorgen dat jullie voortbestaan hier op aarde gegarandeerd zal worden, en velen het leven gered zal worden. ‘ Niet jullie hebben mij hierheen gestuurd, maar God heeft dat gedaan. Door Hem ben ik de belangrijkste raadsman van de farao geworden. ‘ voegde hij aan zijn woorden toe. 

Voor de derde keer benadrukte Jozef Gods leiding, en ging daarin eigenlijk zover dat hij alle verantwoordelijkheid van de broers ontkende, en voor hen uit de weg ruimde. Jozef vond geen enkele aanleiding meer om de broers iets kwalijk te nemen. God had aan hem alles vergolden wat hem door zijn broers was aangedaan. God Zelf had alles ten goede gekeerd. 

Jozef kende God en leefde in Zijn nabijheid. Hij onderkende Zijn wegen en leiding. De jaren van eenzame afzondering in de gevangenis, en tijdens zijn slavenarbeid bij Potifar hadden zijn geest gescherpt en meer op God gericht dan ooit.
 Er staat niet letterlijk beschreven hoe Jozef tot deze inzichten gekomen is. Gen. 41 : 38, 39 laten er geen twijfel over bestaan dat God dat heeft gedaan. De woorden van Jozef herinneren ons aan Spreuken 19 : 21 en Romeinen 8 : 21. 

Een mens maakt allerlei plannen, wat uitgevoerd wordt, is het plan van de Heer. 

En we weten dat voor wie God liefhebben, voor wie volgens Zijn voornemen geroepen zijn, alle dingen meewerken ten goede. 

 

One response to “Genesis 44 : 30 – 45

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *