Genesis 35 : 1 – 21

“ God zei tegen Jakob: Ga naar de stad Bethel. Blijf daar en bouw een altaar voor Mij. Ik ben de God die daar met je gesproken heeft, toen je vluchtte voor je broer Ezau. “ Toen riep Jakob zijn familie en alle andere mensen die bij hem hoorden. Hij zei: “ Jullie moeten alle godenbeeldjes wegdoen die jullie bij je hebben. Daarna moeten jullie je wassen en schone kleren aantrekken. We vertrekken naar Bethel. Daar ga ik een altaar bouwen voor God. Want Hij heeft voor mij gezorgd toen ik grote problemen had. Hij heeft me geholpen, overal waar ik kwam. “ De mensen gaven al hun godenbeeldjes aan Jakob. Ook hun sieraden gaven ze aan hem. Jakob begroef alles onder de eikenboom bij Sichem. Daarna gingen Jakob en al zijn mensen weg. En niemand durfde hem aan te vallen. Want de inwoners van alle steden in de buurt waren bang voor hen. Daar had God voor gezorgd. Jakob kwam met al zijn mensen aan in de stad Luz, in Kanaän. Die stad wordt ook Bethel genoemd. Jakob bouwde er een altaar. En hij noemde het altaar: “ God is in Bethel. “ Want daar had hij God gezien toen hij vluchtte voor zijn broer Esau. In Bethel stierf Deborah. Zij had voor Jakobs moeder Rebekka gezorgd toen Rebekka nog een kind was. Deborah werd begraven onder de eikenboom van Bethel. Die boom wordt de Eik van Verdriet genoemd. Toen Jakob onderweg was uit Paddan – Aram kwam God nog een keer bij hem. God zegende hem en zei: “ tot nu toe heette je Jakob. Maar voortaan heet je Israël. Ik ben de machtige God. Ik zorg dat je veel nakomelingen krijgt. Er zal een volk van je afstammen, veel volken zelfs, en ook koningen. Het land dat Ik aan Abraham en Isaak gegeven heb, geef Ik nu aan jou. Het is voor jou en je nakomelingen. “ Toen God dat gezegd had, ging Hij weer weg bij Jakob. Jakob zette op die plaats een grote steen rechtop. Hij goot er wat olie en wijn overheen. Zo werd het een heilige steen. Jakob noemde die plaats Bethel. Daar had God met hem gesproken. Jakob en zijn mensen bleven niet in Bethel, maar ze reisden verder. Toen ze dicht bij de stad Efrat waren, moest Rachel bevallen. Het was een moeilijke bevalling en Rachel had veel pijn. De vroedvrouw zei tegen haar: “ Stil maar, Rachel, je hebt weer een zoon gekregen. “ Rachel voelde dat ze ging sterven. Ze noemde haar zoon Ben- Oni. Maar Jakob noemde hem Benjamin. Toen stierf Rachel. Ze werd begraven naast de stad die tegenwoordig Bethlehem heet. Jakob zette een steen op Rachels graf. Die steen staat daar nog steeds. Toen reisde Jakob weer verder. Hij zetten zijn tenten op bij de plaats Migdal – Eder.” 

Genesis 35 vormt het slot van de toledot van Isaak die begonnen is in Genesis 25 : 19. De Jakob die een samenzwering met zijn moeder op touw zette om de eerstgeboortezegen te bemachtigen was veranderd. Hij had zijn ongelovige daad met veel zorg en moeite moeten bekopen. Een bange vlucht en jaren in ballingschap waren zijn straf geweest. Het huwelijk met Rachel en Lea had hem veel moeite, zorg en verdriet gegeven. Gelukkig bleef de Heere altijd zo dichtbij als zijn eigen ademtocht. ( Gen. 28 : 3,4 / Gen. 28 : 13 – 15 / Gen. 31 : 13 / Gen 31 : 24, 42 / Gen. 32 : 29 ) Veel predikanten benadrukken steeds dat Jakob een bedrieger was. Maar zijn heldhaftige moedige en eerlijke karakter steekt stralend af tegenover de passiviteit van zijn oude vader, de haat en ruwheid van zijn broer Ezau en de onderlinge jaloezie en wedijver van zijn zwager Laban, en zijn beide vrouwen Rachel en Lea.Jakob was moediger en nederiger geworden dan hij in zijn jonge jaren was. De jaren van verbanning hadden hem niet ongelovig gemaakt. Dit feit komt sprekend tot uiting in zijn terugkeer naar Bethel, waar de eerste openbaring van Jahweh aan Jakob plaatsvond. Jakob erkent opnieuw dat de Heere hem heeft verhoord toen hij diep in de ellende zat. Hij looft zijn God en zegt dat Hij hem op zijn hele reis terzijde heeft gestaan. ( vs 3 ). 

Er waren twee redenen om weg te trekken uit Sichem, de plaats waar Jakob zich na zijn hereniging met zijn broer gevestigd had. Een politieke reden ( Gen. 34 : 30 ) en een godsdienstige reden. Jahweh gaf Jakob de opdracht om in Bethel een altaar te bouwen. Jakob had in Bethel een gelofte afgelegd die hij nog niet ingewilligd had. ( Gen. 28 : 20 – 22 ) Hoewel de Heere zijn God was, had Jakob nog niet alle tienden afgezonderd en hij had Zijn God nog niet de eer toegebracht die hij hem beloofd had. De Heere – die geen woord van Jakobs geloften vergeten had – leidde Jakob daarom terug naar Bethel. Dit is de eerste keer in de geschiedenis dat de Heere een mens de opdracht gaf om een altaar te bouwen. Daarmee was dit indirect een gelofte dat Hij Zich daar nader aan Jakob bekend zou maken. 

Jakob had de leiding eigenlijk al overgegeven aan zijn zoons. ( Gen. 34 ) Maar nu de Elohim tot hem sprak, nam hij zijn eigen verantwoordelijkheid. ( Gen. 35 : 2 ) Als hoofd van zijn gezin bepaalde hij wat er in godsdienstig opzicht moest gebeuren. Dat gold ook voor alle onderhorigen. Jakob gaf zijn gezin de opdracht om alle vreemde goden weg te doen. Dat konden de terafim van Laban zijn, maar het was heel goed denkbaar dat er zich nog veel meer andere vreemde afgoden onder zijn personeel bevonden. Het was aannemelijk dat de vrouwen en kinderen uit Sichem ook allerlei vreemde voorwerpen bij zich hadden. ( Gen. 34 : 29 ) De oude wetten bepaalden dat er na het wegdoen van deze heidense afgoden een rituele reiniging nodig was. ( Lev. 11 – 15 ) Een dergelijke reiniging werd gezien als een uiting van een innerlijke reinheid. Uit alle woorden van de Heere bleek dat de reis naar Bethel een heilige handeling voorstelde. ( Psalm 24 : 3, 4 / Psalm 15 ) Nadat Jakob alles haarfijn uitgelegd had aan zijn familie, stemde iedereen met zijn bepalingen in. De gezinsleden gaven gehoor aan zijn oproep, deden hun oorringen af en leverden hun terafim bij Jakob in. Die begroef de hele bende onder de grote eik bij Mamre. Daarna braken ze hun tenten op. 

De Heere – Die al Jakobs doen en laten nauwkeurig had gadegeslagen – verscheen aan Jakob. Hij gaf hem allereerst een nieuwe naam : Israël. Hij verbond vervolgens Zijn eigen Naam aan die van Israël door te zeggen: “ Ik ben God, de Ontzagwekkende, Wees vruchtbaar en wordt talrijk. Je zult uitgroeien tot een groot volk, tot een hele menigte volken en er zullen koningen uit je voortkomen. Ik geef jou het land dat ik aan Abraham en Isaak heb gegeven, ook aan je nakomelingen geef Ik dit land. “ 

Bij Zijn verschijning aan Israël maakte de Heere Zich bekend met de Naam El Shaddai. Dat was dezelfde naam waarmee Hij Zich aan Abraham had bekendgemaakt. ( Gen. 17 : 1 ? 26 : 3 / 28 : 3 ) Bovendien koos de Heere exact dezelfde plaats uit om Zijn beloften te bevestigen als waar HIj Zich voor het eerst aan Jakob had geopenbaard. Op deze plek had Hij indertijd bovendien Isaak gezegend ( Gen. 17 : 4 – 8 / 26 : 3 / 28 : 13 – 15 ) Het waren woorden die herinnerden aan de oorspronkelijke zegen die over de mens werd uitgesproken ( Gen. 1 : 28 ) en na de zondvloed waren herhaald. ( Gen. 9 : 1 – 7 ) Toen ging de Heere weer van Jakob weg. 

Grote blijdschap, diepe vrede en ontzag voor God vervulden het hart van Jakob. Het bemoedigde hem intens dat hij met dezelfde woorden als zijn voorouders gezegend werd. Hij nam een grote steen en zette die rechtop. Hij goot er wat olie en wijn overheen om de steen te heiligen. Hij noemde de plaats Luz, waar God met hem gesproken had, nu Bethel. De Heere was dwars door al het rumoer van zijn gezin, van de omstandigheden en van Jakobs listen doorgegaan met het vervullen van Zijn beloften. Zo had hij na de zondeval gedaan. Hij wist wat er van Zijn maaksel te wachten was. In Genesis 6 : 5 staat: “ De Heere zag dat alle mensen op aarde slecht waren, alles wat ze bedachten was steeds even slecht.” Gelukkig bleven er steeds mensen die genade vonden in Zijn ogen. De mensen met wie Hij een verbond oprichtte, waren niet zondeloos. Ze waren anders dan de andere mensen in dit opzicht dat ze een diep verlangen in zich hadden om heilig voor God te leven. 

Abraham, Isaak, en Jakob, en al Gods kinderen, leefden in vrede en waren als rechtvaardigen aangenomen op grond van hun geloof. Ze leefden in vrede met God door onze Heere Jezus Christus. Dankzij Hem hadden ze door het geloof toegang gekregen tot Gods genade. Die genade was hun fundament. In de hoop te mogen delen in Zijn luister, prezen ze zichzelf gelukkig. Zelfs onder alle ellende. Ellende leidde tot volharding. Volharding leidde tot betrouwbaarheid. Betrouwbaarheid leidde tot hoop. Deze hoop beschaamde niet, omdat de liefde van Christus in hun hart was uitgegoten door de Heilige Geest! ( Rom. 5 : 1 – 5 ) En zo zijn de aartsvaders tot op de dag van vandaag een teken van hoop. Wie op de Heere vertrouwt, en met Hem leeft, komt goed terecht!

One response to “Genesis 35 : 1 – 21

  1. You’re really a just right webmaster. The web site loading pace is incredible.
    It sort of feels that you are doing any distinctive trick.
    In addition, the contents are masterpiece. you have done a wonderful task on this subject!
    Similar here: <a href="[Link deleted]online and also here: <a href="[Link deleted]sklep

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *