Exodus 5 : 1 – 9

Hierna gingen Mozes en Aäron naar de farao en zeiden tegen hem: ‘ Dit zegt de Heer, de God van Israël: laat Mijn volk gaan om in de woestijn ter ere van Mij een feest te vieren.’ ‘  Wie is die Heer, dat Ik hem zou gehoorzamen?” vroeg de farao. ‘ Waarom zou ik de Israëlieten laten gaan? Ik ken de Heer niet, en de Israëlieten laat Ik niet gaan.’ Ze zeiden: “ De God van de Hebreeën is naar ons toegekomen. Sta ons toe drie dagreizen ver de woestijn in te trekken om de Heer, onze God, daar offers te brengen. Anders treft Hij ons met de pest of met het zwaard.’ Maar de koning van Egypte zei: ‘ Mozes en Aäron, hoe durft u het volk van zijn werk af te houden? Vooruit, aan het werk! ‘ En hij voegde er aan toe: ‘ Dat volk is nu al veel te talrijk en dan wilt u ook nog dat ze ophouden met werken!’ Nog diezelfde dag gaf de farao zijn slavendrijvers en de opzichters dit bevel: ‘ Jullie mogen het volk geen stro meer geven om stenen te maken zoals jullie tot nu toe deden. Voortaan moeten ze zelf stro gaan zoeken. Maar eis wel evenveel stenen van hen als altijd. Het mag er niet één minder zijn. Ze zijn lui! Daarom roepen ze dat ze hun God geen offers willen gaan brengen. Ze moeten hard aan het werk gezet worden, dan hebben ze geen tijd meer om naar zulke verzinsels te luisteren. ‘ 

De eerste confrontatie tussen Mozes en Aäron was een feit. Ze liet al direct zien hoe moeilijk hun Goddelijke opdracht was, die op een mislukking leek uit te lopen. Mozes was geslaagd in het uitvoeren van zijn eerste opdracht, hij had het volk van Israël en hun leiders achter zich gekregen. Nu gingen de broers op weg naar Avaris, de plaats waar de farao zetelde. Ze vroegen audiëntie aan, en stelden zich voor als profeten van JHWH, de Allerhoogste God, die Israël leidde. De farao zag twee mannen in eenvoudige herderskleding voor zich verschijnen. Ze verzochten de koning dringend – in de naam van Abraham, Isaak en Jakob, de voorouders van Israël – om het volk een tijdelijke vrijstelling van hun werk te geven, zodat ze een pelgrimage van enkele dagen konden houden. Een godsdienstige rite die met een offerfeest besloten zou worden. Op zich was het een heel normaal verzoek, Egyptische bronnen vermelden dat het wel vaker gebeurde dat slaven vrijaf kregen om hun godsdienstige plichten te vervullen. Maar nu was het anders. Voelde de farao aan dat er meer achter de woorden van Mozes en Aäron stak? 

Het verzoek van Mozes was zonder meer een opstapje om meer van de farao te vragen. “ Wie is jullie God dat ik Hem een gunst zou verlenen? “ vroeg de farao nors. Zijn vraag was geen nieuwsgierige vraag, het was meer een neerbuigende retorische reactie. De farao was in de verste verte niet van plan om zijn slaven enige vorm van vrijheid of gratie te verlenen. Reeds bij de eerste confrontatie tussen Mozes en Aäron en de farao stelde deze zich keihard en afwijzend op tegenover de God van Israël. “ Ik heb niets met jullie God van doen, en ben niet van plan om Hem in welk opzicht dan ook tegemoet te komen. “ zei hij wrevelig. 

Mozes en Aäron lieten zich niet zomaar uit het veld slaan. Voorzichtig herhaalden ze hun verzoek, ze konden niet anders. Het was niet hun eigen boodschap, hij kwam regelrecht van God vandaan. Ze citeerden letterlijk de woorden die Jahweh aan Mozes gegeven had ( Exodus 3 : 18). Ze voegden daar nog een uitspraak aan toe: wanneer het volk geen gehoor zou geven aan de oproep die Jahweh had gedaan, dan zou God het volk zeker straffen. Het gevolg zou zijn dat de farao helemaal geen volk meer zou hebben om hem te dienen. 

Maar de farao was niet van plan om te luisteren. Geïrriteerd stuurde hij de mannen weg. Hij voelde zich in zijn trots gekwetst en nam negatieve maatregelen. Op een barbaarse manier vaardigde hij nieuwe bevelen uit. Het stro dat als grondstof voor de kleitabletten werd gebruikt werd de Israëlieten niet meer aangeleverd, maar het werk werd niet verminderd. De Egyptische drijvers waren bijzonder streng. Het gewone aantal tichelstenen moest geleverd worden, zonder dat de slaven, zoals gewoonlijk, toegestaan werd stro met de klei te mengen of de tichelstenen daarmee te branden. Zo werden de Israëlieten gedwongen om zich over het hele land Egypte te verspreiden om eerst de ingrediënten voor de tichelstenen te verzamelen. De ambtslieden van de Israëlieten werden met bijzondere hardheid behandeld. 

Wat een treurige toestand, een volk in slavernij. Wat een genade als je vrij mag zijn. Hoewel wij dagelijks te kampen hebben met veel dingen die moeten lijken onze verplichtingen in de verste verten niet op het leven van een slaaf. Daar mogen we God dankbaar voor zijn. We zijn niet afhankelijk van de genade van een willekeurige macht, maar we zijn burgers van een vrij land. We kunnen goede arbeidsvoorwaarden afspreken. Het leven van de Israëlieten leek in geen enkel opzicht meer op het schitterende vrije leven in het Paradijs. De zonde had alles kapot gemaakt.

Hopeloos? Zo leek het wel, maar zo was het niet. God was bezig om door alles heen Zijn plan te volvoeren. Het plan dat Zijn volk vrij zou maken. 

 

3 responses to “Exodus 5 : 1 – 9

  1. Wow, awesome weblog layout! How long have you ever
    been blogging for? you make running a blog look easy.

    The overall look of your site is wonderful, as well as the
    content material! You can see similar here <a href="[Link deleted]online

Geef een reactie