Exodus 33: 12, 13

Mozes zei tegen de Heer: ‘ U draagt mij wel op het volk verder te laten trekken, maar U hebt mij niet laten weten wie U met mij mee zult sturen, terwijl U toch gezegd hebt: ‘ Jouw heb Ik uitgekozen, jou ben Ik goedgezind. Als dat werkelijk zo is, laat mij dan weten wat Uw plannen zijn. Dan leer ik U kennen, en weet ik zeker dat U mij goedgezind bent. Vergeet toch niet dat deze mensen Uw volk zijn. ‘ ( Exodus 33: 12, 13 ) 

Elke keer nadat Mozes de ontmoetingstent binnengegaan was, bad hij tot zijn God. Zijn gebed was indringend, alsof de zaak waar hij om bad, geen uitstel lijden kon. En zo was het ook. Mozes was ten volle overtuigd van het feit dat hij zonder Jahweh geen stap wilde en kon verzetten. Zeker, hij kon wegtrekken met het volk, maar als de Heere niet met hem zou zijn, dan was alles vergeefse moeite. Mozes begon zijn gebed met een herhaling van de opdracht en missie die Jahweh hem had toevertrouwd. Hij moest het volk vanaf de berg Horeb naar het beloofde land leiden. Maar Mozes wist niet wie de Heere hem als helper zou geven. Wie kreeg dezelfde opdracht als Mozes? Er zou een bode meegaan, maar dat was Mozes niet genoeg. Hij wilde de identiteit van de bode weten. Mozes pleitte op het feit dat de Heere God hem had laten weten dat Hij hem uitgekozen had, en hem toegedaan was. Wanneer Jahweh zich als een vertrouweling en vriend openbaarde, dan was Mozes gerechtigd om te weten wat het plan van God was, zo dacht Mozes. Dat zei hij in zijn gebed ook tegen Jahweh. Hierna vroeg hij de Heere om hem bekend te maken wie er met hem mee zou gaan, om het volk te leiden en te besturen. Bij een vertrouwelijke omgang tussen vrienden hoort dat plannen en voornemens gedeeld worden. Daarom vroeg Mozes aan zijn God-die-voor-hem-als-een-vriend-was om hem Zijn wegen bekend te maken. Pas wanneer de Heere dit zou doen zou het voor Mozes duidelijk zijn dat hij ook werkelijk Gods gunstgenoot was. 

Hierna wees Mozes de Heere op het feit dat het volk Israël Zijn volk was. Dat was heel wijs van hem, want hij herinnerde zijn God aan het feit dat niet alleen Mozes, maar het hele volk Hem toebehoorde. Ze hadden allemaal een speciale band met God, volgens de beloften die Hij eens aan Abraham gegeven had ( Genesis 12:1,2). Deze gedachten moeten Mozes door de Heilige Geest zijn ingegeven, want indirect herinnerde hij de Heere aan het feit dat Hij de band met Zijn volk moest herstellen. 

Wat een geweldige counselor was Mozes. Hij had zich van het volk kunnen ontdoen, en alleen met de Heere verder kunnen reizen. God had hem zeker tot een groot volk gemaakt. Maar dat was niet zozeer tot eer van Zijn Naam geweest als wanneer het volk uiteindelijk op de plaats van bestemming was gekomen, zoals de Heere had beloofd. Niet een uitgeroeid volk, maar een volk dat niet te tellen was, zou de vervulling worden van Gods beloften. ( Exodus 32: 10, 12, 13) 

 

One response to “Exodus 33: 12, 13

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *