De derde zendingsreis ( 13 )

Handelingen 24 : 24  – Handelingen 25 : 1 – 12

De hele geschiedenis van Paulus intrigeerde Felix. Het was een buitenkans dat hij hem hier in verzekerde bewaring had. Dit was een fantastische gelegenheid om Paulus te ontbieden en privé met hem over het geloof in Jezus Christus te kunnen spreken. Een openbare rechtszitting was zo voorbij, en het geloof van de christenen bleek een ingewikkelde zaak die zich niet zomaar uit liet leggen, daar was Felix inmiddels wel achter. De hoog oplopende emoties bij de Joden lieten zien dat hij met deze man een grote vangst gedaan had. Bovendien was Drusilla, zijn echtgenote, een Jodin, een dochter van Herodes Agrippa. Agrippa was een man met een treurige geschiedenis. Langs allerlei omwegen en dwars door de moordende intriges van Rome heen werd hij uiteindelijk als koning over heel het Joodse land aangesteld. Zodra hij koning werd had hij zijn residentie van Tiberias naar Jeruzalem verplaatst. HIerdoor had hij bij de Joodse bevolking veel goodwill aangekweekt. Maar Agrippa was een slecht mens, een vijand van het christendom. In Handelingen 12 staat dat hij de apostel Jakobus ter dood had laten brengen, en toen hij zag dat dit feit de publieke opinie ten goede kwam, wilde hij Petrus gelijk ook maar laten executeren. Gelukkig was deze door een engel in vrijheid gesteld. Uit het huwelijk van Agrippa waren vijf kinderen geboren, eén van hen was Drusilla. Aangezien zij in de Joodse godsdienst opgevoed was, wilde ze meer over het nieuwe christelijke geloof te weten komen. Omdat ze aan allerlei spelen en voorstellingen gewend was, dacht ze dat een oratie van Paulus wel interessant zou zijn. Zo kwam het dat dit paar Paulus uit de gevangenis liet halen om via een intermezzo met een mystieke godgeleerdheid beziggehouden te worden. Maar dat pakte heel anders uit. Paulus hield een vurig betoog over matigheid, rechtvaardigheid, en het toekomende oordeel. Hij zei dat het geloof in Christus bedoeld was om de mensen de hoge wetten van gerechtigheid en matigheid op het hart te binden. Dat waren gevierde deugden onder de heidense zedenleraren. Maar het slechte geweten van Felix zorgde ervoor dat hij doodsbenauwd werd. Alles wat onaangenaam was daar wilde hij vanaf. 

“ Voorlopig kunt u gaan, en wanneer ik in de gelegenheid ben, zal ik u weer laten roepen. “ zei hij. Vervolgens sloot hij Paulus op, en maakte een gijzelaar van hem, in de hoop dat er iemand van de Joden met een borgsom aan zou komen zetten. Maar dat gebeurde niet. Van tijd tot tijd liet Felix Paulus ontbieden om hem vervolgens weer op te sluiten. Hij begreep heel goed dat de vrijlating van Paulus nieuwe onrust onder de Joden zou ontketenen. Daarom hield hij hem in de gevangenis. Zo gingen de dagen voorbij, en rijgden zich aanéeń tot twee lange nutteloze jaren. 

Na die tijd werd Felix teruggeroepen naar Rome, en Porcius Festus nam zijn plaats in. Hij liet Paulus zitten waar hij zat, en deed geen enkele moeite om hem in vrijheid te stellen. De Joden deden dat wel! Zodra Festus zich in Jeruzalem gevestigd had, kwamen ze op audiëntie. Omdat ze niet op een eerlijke rechtszaak zaten te wachten, hadden ze Paulus met hun verwijten een aangeklaagde gemaakt voor er ook maar iets te berechten viel. 

Festus besloot dat de rechtszaak van Paulus in Caesarea plaats moest vinden. Zo ontkwam Paulus aan zijn doodsvijanden, die een complot gesmeed hadden om hem onderweg te vermoorden. Terwijl Paulus opnieuw moest wachten, ging Festus eerst op zijn gemak zelf tien dagen naar Jeruzalem. Hij nodigde de Joodse leiders uit om met hem mee te gaan naar Caesarea, en hem daar persoonlijk aan te klagen.  Omdat hij gehoord en gezien had hoe hoog de gemoederen van de Joden over zijn gevangene opgelopen waren, had hij Paulus bovenaan zijn prioriteitenlijst gezet. Zo werd de zaak Paulus, zijn eerste rechtszitting. 

De zitting werd geopend, en het hek was van de dam. Alle Joden uit Jeruzalem gingen om Paulus heenstaan en begonnen hem luidkeels te beschuldigen. De ergste aantijgingen vlogen hem om zijn oren. Elke bewijsvoering bleef achterwege. “ Ik heb niets gedaan tegen de tempel, de Joodse wet, of de keizer! “ antwoordde Paulus.

Maar Festus wilde zijn ambtstermijn graag goed beginnen. Hij had veel over om de goodwill van de Joodse leiders te verwerven.“ Laten we dan toch maar naar Jeruzalem gaan, dan kan de rest van het Sanhedrin daar over je beslissen. “ stelde Festus voor. Dat betekende een zekere dood, daarvan was Paulus overtuigd. 

Daarom antwoordde hij : “ geen sprake van. Ik ben een Romein, dus een Romeinse rechter moet over mij oordelen. Ik heb de Joden niets aangedaan, dat weet u ook wel. Als ik een ernstige misdaad op mijn geweten had, dan zou ik moeten sterven, maar het is overduidelijk dat ik niets verkeerd gedaan heb. Ik mag niet aan de Joden overgedragen worden. Ik wil dat de keizer mijn zaak beoordeeld.” Festus overlegde even met zijn raadgevers en ging akkoord. “ U hebt u op de keizer beroepen, dan zult u ook naar de keizer gaan! “ besliste hij. 

https://www.youtube.com/results?search_query=paulus+naar+de+keizer+in+rome+

 

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *