Een kleine schaapherder toonde meer moed dan de machtigste mannen van Israël. Voor Sauls verbaasde blik verscheen een integere man met een vaste eerlijke blik. David monsterde de oudere, somber uitziende man even, en zei: “ U moet niet bang zijn voor die Filistijn. Ik zal tegen die man vechten. Maar Saul – die inwendig achterover viel van verbazing – zei: “ Jij kunt dat helemaal niet! Je lijkt nog maar een jongen, hij is een man die gewend is om vanaf zijn jeugd te vechten. Helaas, je moed is groot, maar je bent absoluut geen partij voor hem. Die man vecht al zijn hele leven. “ In het korte gesprek dat zich tussen de koning en David ontspon, toonde laatstgenoemde onweerlegbaar zijn volwassen karakter. Hoewel hij onervaren was, en geen enkele oorlog had meegemaakt, had hij een dosis moed laten zien die nodig was om een wereldoorlog met succes te bestrijden. Met Gods hulp had hij moed genoeg gehad om een leeuw en een beer te doden. De kracht en de identiteit van Goliat waren als die van een roofdier, en David had roofdieren gedood.
David vertelde hoe zorgzaam en liefdevol hij voor zijn kudde was geweest en dat hij steeds zijn leven geriskeerd had om zijn schapen uit ieder denkbaar doodsgevaar te redden. Deze karaktertrek maakte hem geschikt als koning voor wie het leven van zijn onderdanen dierbaar, en het bloed kostbaar was. David toonde zich een dapper man in de bescherming van zijn kudde. Wat nog mooier was, helder bleek dat er geloof bij hem aanwezig was. Hij erkende dat de Heere het was die hem uit de macht en kracht van de wilde dieren had gered. Alle eer van zijn geslaagde ondernemingen schreef hij aan de Heere toe, en dat feit liet duidelijk blijken dat hij geestelijk inzicht had. David had bovendien geloof voor toekomstige genade toen hij zei : “ de Heere die mij uit de macht van de leeuw en van de beer gered heeft, zal mij ook redden uit de hand van deze Filistijn! “
Saul stond paf. Toen zei hij: ¨ ga dan maar. De Heer zal je helpen. “ Een kort bevel volgde. Saul gaf opdracht om de koninklijke bronzen helm en het koninklijke harnas bij David op te zetten en aan te trekken. David, die Saul niet wilde kwetsen, bevestigde het zwaard van Saul aan zijn koppel. Hij probeerde een stukje te lopen. Maar dat lukte voor geen meter, omdat hij niet gewend was in een harnas te lopen. Daarom zei hij tegen Saul : “ Dat gaat niet, ik kan hier niet in lopen, dat ben ik helemaal niet gewend! “ Vastbesloten trok hij de zware maliënkolder weer uit en pakte zijn stok. Daarna zocht hij in de kleine nabijgelegen rivier vijf gladde stenen voor zijn slingerwapen en stopte ze in zijn herderstas. Terwijl hij op Goliat afliep hield hij zijn slinger in zijn hand.
De voorbereidingen van Goliat waren een routine geworden. Hij maakte zich bedaard gereed voor zijn dagelijkse scheldtirade. Niemand zou hem tegenspreken, iedereen zou met angstige ogen en huiverende harten zijn woorden aanhoren en zijn enorme gestalte in zich opnemen. Dacht hij. Hij kon zich goed bewegen in zijn harnas want hij had genoeg geoefend. Toen zag hij iets dat hem met zijn ogen liet knipperen!
Er kwam iemand aan, gekleed in een eenvoudige herderskiel. Hij droeg een staf bij zich en had een tasje aan zijn schouder. Er zaten vijf stenen in. De kleine gestalte naderde met vastbesloten stappen de enorme gestalte van de kampvechter. Wat de onbesneden Filistijn niet zag was een wolk die vervuld was met de macht van God. Deze wolk hing als een onzichtbaar aura om David heen!