Genesis 13.
Met bezittingen overladen trok Abram geleidelijk aan verder de Negev woestijn in. De farao wilde niets aan hem verdienen en wilde de bruidsschat die hij voor Sarai betaald had niet terughebben. Hoewel het gedrag van Abram absoluut de schoonheidsprijs niet verdiende, bleek het toch een profetische voorzegging van de toekomst te zijn. (Genesis 15 : 13 – 14 / Exodus 3 : 22 / 12 : 36 ) Het woord rijkdom wordt in het Hebreeuws met een woord vertaald dat: “ zware last “ betekent. Dat zou ook blijken. Bezorgdheid om zijn kapitaal te behouden, verzoekingen in het gebruik ervan, schuld in het misbruik van zoveel geld en goed, al deze kiemen van onrust en verleiding reisden met Abram mee. Abram verlangde naar het altaar dat hij in Bethel voor God had opgericht. Jahweh trok hem naar Zichzelf om hem aan Zijn plechtige beloften te herinneren. Het zou Abram helpen om zijn roeping nieuw, levend en krachtig te maken.
Hoewel het altaar er niet meer was, werd het hart van Abram verlevendigd. Hij riep de naam van de Heere aan, zoals hij dat eerder gedaan had. ( Genesis 12 : 8 ) “ Jouw nageslacht zal Ik dit land geven! “ resoneerde het in zijn gedachten. Nieuwe moed bruiste zijn bloed binnen. Neef Lot bleef zijn weldoener op de voet volgen. Zijn bezit was bijna even omvangrijk als dat van Abram. Naast een grote familie en veel huisslaven bezat hij grote kudden schapen, geiten en koeien. In een oogwenk hadden de onafzienbare hoeveelheden grazende dieren het hele gebied tussen Bethel en Ai kaalgegeten. De inheemse bevolking keek de invasie bezorgd aan. Er bleef voor hun dieren geen grassprietje over. De grote rijkdom van beide mannen leidde tot onderlinge jaloezie en ruzie. Hun vroegere eensgezindheid ontaardde in een strijd om het helderste bronnen en de sappigste weidegronden.
De oudere Abram probeerde de steeds hoog oplopende twisten tussen de herders van de kudden bij te leggen. Elke ruzie zou de goede naam en faam van zijn familie aantasten. En wat veel erger was, het zou de Naam van Jahweh in een slecht daglicht plaatsen. “ Lot, we moeten geen ruzie maken. Per slot van rekening zijn we familie. Het is maar het beste dat we apart gaan wonen. Het land is groot genoeg. Ik nodig je uit om een keuze te maken. Het land dat overblijft zal ik bewonen.” opperde hij.
Lot en Abram begonnen een korte expeditie om het land in zich op te nemen. Lot zag dat het land rondom de rivier de Jordaan goed geïrrigeerd werd. De natuur zag er schitterend uit en de steden Sodom en Gomorra lagen er rustig, vreedzaam en welvarend bij. De ligging en kwaliteit van dit land konden zich zonder meer met de tuin van Eden, en het mooie Egypte meten. Er was overvloed aan water. Lot bedacht zich geen moment en koos het groene welvarende gebied voor zichzelf uit. Abram nam genoegen met Zijn God en het land dat overbleef. Zo gingen ze uit elkaar.
Abram sloeg zijn pinnen vaster in Kanaän en Lot trok naar het Oosten. Hij settelde zich in een mooie vallei in de buurt van de rivier de Jordaan, niet ver van Sodom. Het duurde niet lang of hij had in de gaten dat een heidens volk de stad bewoonde, dat met God nog gebod rekening hield. De mensen gedroegen zich slecht en deden alles wat de Heere verboden had. De inwoners van Gomorra gaven zich over aan gewijde prostitutie, bestialtiteiten, slangenaanbidding en kinderoffers. De komst van Lot was een kans voor de mensen in Sodom. Lot was gelovig, een profeet, en een prediker van gerechtigheid. Dat beloofde wat! Misschien zouden de inwoners zich bekeren.
Ietwat eenzaam bleef Abram achter. Hij zou Lot nog één keer terugzien om hem te redden uit de handen van roverskoningen. ( Genesis 14 ). Catastrofes en rampen zouden uiteindelijk hier op aarde voorgoed scheiding tussen hen maken. Abram moet als een zoon van hem gehouden hebben anders had hij niet zoveel voor Lot gebeden. ( Genesis 18 : 16 – 33 ) Maar de Heere was met Abram. “ Kijk eens goed om je heen! “ zei Hij. “ Richt je ogen op het Noorden, het Zuiden, het Oosten en het Westen. Zover je kunt kijken en nog veel verder, alles is voor jouw nakomelingen bestemd. Het zal jullie voor altijd toebehoren. Je zult een ontelbaar nageslacht krijgen. Het zal zijn als het zand aan de oever van de zee. Het maakt niet uit waarheen je gaat, Ik zal met je zijn, en je voorspoedig maken, waarheen je je ook wenden zult. “ Het hart van Abram werd verlevendigd, en gesterkt. God had hem vergeven en bleef hem volkomen toegedaan. Met nieuwe moed ging hij op weg. Hij vestigde zich bij de eik Mamre, bij de stad Hebron. en sloeg er zijn tenten op, die het teken van zijn pelgrimage waren. Opnieuw bouwde hij een offerplaats als uiting van zijn dankbaarheid aan God. Dat was de Heere dubbel en dwars waard.
God is veel meer voor Zijn volk dan Iemand die bevelen geeft. Maar Hij is niet minder. God is op grootse wijze vastgeketend aan de volmaaktheid van Zijn wijsheid, Zijn goedheid, en Zijn macht. In tegenstelling tot ons mensen is Hij is vrij van alle drijfveren van het kwade, en van zelfzucht. Hij is volledig toegedaan aan wat het beste is. Zijn plan voor het behoud van de wereld stond vast, en zou via de lijn van het geslacht van Abram ten uitvoer gebracht worden. Zijn geboden bleven bindend voor Abram, ze waren een overvloed aan liefde. Dat was een geweldig mooi gegeven.
Het is moeilijk om te accepteren dat een leven vol waakzaamheid, strijden en zwerven te rijmen valt met de vreugde en vrede waarvan het Nieuwe Testament zegt dat we hier en nu al kunnen genieten. In het Oude Testament valt daar weinig van te merken. Abram moet het gevoel gehad hebben dat hij voortdurend tegen de stroom inzwom, en dat elke dag een strijd was. Toch gaf hij niet op. Want God hield hem vast! ( de Bijbel in gewone taal, MH, SV, kantt, SBiP, Piper, Moderne wetenschap in de Bijbel – Hobrink )