Psalmen 13

Mijn hart zal juichen omdat U redding brengt. Ik zal zingen voor de Heer, Hij heeft mij geholpen!

Het ging Koning David niet voor de wind. We lezen in psalm 13 een woordenstroom op van diepe en snel wisselende emoties. Onwillekeurig word je daarin meegevoerd. De dichter kon geen afstand doen van de vraag die zijn gemoed vulde. ‘ Hoelang nog, Heere? ‘  verzuchtte hij. Waarover het precies ging, en waaruit zijn tegenspoed bestond wordt niet gezegd. Maar het lijdt geen twijfel dat David op de hielen werd gezeten door een vijandig leger dat niets goeds met hem in de zin had. Hij werd tot koning gezalfd tijdens de regeringsperiode van koning  Saul. Maar het zou nog jaren duren voordat hij daadwerkelijk de troon zou bestijgen. Kort na zijn zalving kwam hij aan het hof van Saul, die hem eerst adoreerde, maar al gauw jaloers op hem werd. Saul wist dat het koningschap van hem afgenomen zou worden omdat hij de Heere niet gehoorzaam was geweest. Toen Saul zag dat de Geest van de Heere met David was, werd hij kwaadaardig, en liet geen gelegenheid voorbij gaan om hem naar het leven te staan. Toch wist hij dat de Geest van God van hemzelf geweken was, en in David overvloedig aanwezig was. Saul begon te vermoeden dat David de nieuwe koning van Israël zou worden, daarom probeerde hij enkele keren om David te doden. Toen dat mislukte stelde hij David als bevelhebber aan over 1000 man om hem maar niet meer in zijn buurt te hoeven hebben. Als list bood hij hem de hand van zijn dochter Merab aan. De bruidsschat zou bestaan uit 100 voorhuiden van Filistijnen, maar toen David die eenmaal bij elkaar had haalde Saul een gemene streek uit en huwelijkte Merab uit aan iemand anders. Hij had gedacht dat David wel zou sneuvelen tijdens deze missie, maar tot zijn schrik kwam David ongedeerd terug. Er zat voor Saul niets anders op dan om Michal zijn andere dochter aan hem uit te huwelijken. Na dit lugubere voorval beschouwde Saul David als zijn aardsvijand. ( Samuel 18: 6-30 ) Saul kondigde zijn hovelingen aan dat hij David dood wenste. Sauls zoon Jonathan overreedde zijn vader om hiervan af te zien, en David vluchtte van het hof vandaan. Na een tijdje keerden de moordzuchtige gevoelens van Saul echter terug en na een waarschuwing van zijn vrouw Michal vluchtte David naar Samuel en ging bij hem wonen. ( 1 Samuel 19: 1-18) 

Helaas was het David niet vergund om lang in vrede te leven. Nadat hij weer eens moest vluchten werd hij aanvoerder van een bende. Hij werd door Saul met 3000 soldaten achtervolgd. Hij betrapte Saul in een grot en spaarde diens leven. Een ongekend spannende situatie die nog spannender zou worden. 

David spaarde Sauls leven voor de tweede keer toen hij het legerkamp van Saul binnensloop en de speer en waterkruik van de koning afhandig maakte. Opnieuw spaarde hij het leven van de koning ( 1 Samuel 26). Het is duidelijk dat het leven van David een diepe ellende was tot op de dag dat Saul tijdens een felle slag met de Filistijnen zelfmoord pleegde. Maar ook tijdens zijn koningschap heeft David veel meegemaakt. David werd onophoudelijk meegesleurd in een draaikolk van geweld, moord, opstand en intriges.

 Er is  nog iets opmerkelijks: archeologische bewijzen over het bestaan van het koninkrijk van David zijn er nauwelijks. De bevolking van Judea bestond in zijn tijd waarschijnlijk uit een handvol nomadische herders. Er zijn door archeologen geen steden uit die periode gevonden, alleen wat dorpen. Wel bestaan er inscripties uit het jaar 850 ( Dan-stele / Mesa-stele ) waarop het heersershuis van Israël als het huis van David wordt aangeduid. 

De reden waarom christenen het koningschap en bestaan van David toch niet betwijfelen is, omdat de afstamming van Jezus als nazaat van David al in de vroegste christelijke geschriften genoemd wordt. ( Romeinen 1: 3). In de latere evangelieën werden zelfs complete stambomen van het huis van David opgenomen. Nu we dit allemaal weten over koning David zien we de psalmen van zijn hand in het juiste licht. 

Psalm 13 is opgebouwd uit het opschrift, met daaropvolgend drie strofen. 

  1. De klacht van de dichter ( vs 2-3)
  2. Een gebed om verlossing ( vs 4-5) 
  3. Een uiting van vertrouwen en vreugde ( vs 6) 

De psalm heeft drie strofen met afnemende grootte, en zo komt het dat het dicht een trechtervorm krijgt die weer samenhangt met de inhoud. 

Omdat er boven het gedicht staat: ‘voor de koorleider, een psalm van David’ kun je er gevoeglijk van uitgaan dat de psalm geschreven is voor uitvoering in de tempel. Hij moest toegevoegd worden aan de lijst van psalmen die bedoeld waren voor de eredienst, en was in eerste instantie voor de dirigent bedoeld. 

De dichter viel met de deur in huis met een vijftal prangende vragen, die alle vijf begonnen met de vraag voor hoe lang iets nog zou duren. Er wordt een tijdsverloop beschreven, en het wordt de lezer duidelijk dat de dichter andere tijden verwacht en daar hevig naar uitziet. 

Zou JHWH David voor altijd blijven negeren? Hoeveel tijd zou er nog voorbij moeten gaan voordat hij gehoor zou vinden? Hoeveel zorgen zouden hem nog blijven kwellen en hem `s nachts uit zijn slaap houden? Hoeveel verdriet zou zijn hart nog blijven vullen? Deze vragen verschuiven de aandacht van de lezer van JHWH naar de emoties van de componist. Ze richten zich op de situatie zoals die voor David was. De vijand was sterker dan de koning en had op alle fronten de overhand. 

Aan de ene kant was er de hemel die dicht leek te zijn, God die geen antwoord op zijn vragen gaf, aan de andere kant was er de vijand die te sterk bleek te zijn. De combinatie van deze twee factoren lieten David wanhopen. Hoeveel erger kon het nog worden? In Psalm 13 : 4-5 gaan de klachten over in een gebed. David bad of de Heere naar Hem om wilde zien. Door de uitdrukking; ‘mijn God’ kwam hij dichterbij en herinnerde Hem aan zijn beloften en verbond. David vroeg erom dat de Heere hem weer goedgunstig gezind zou zijn. 

Hier vinden we een kind van God dat niet zonder de levende omgang met God kan, en zich als een smekeling gedraagt. Alleen de Heere kon zijn droevige ogen verlichten, en hem weer levenskracht en levensvreugde geven. 

“ Ik vertrouw op Uw liefde”  verzuchtte David. “ Mijn hart zal juichen omdat U redding brengt. Ik zal zingen voor de Heere Hij heeft mij geholpen. “ 

Zoals in veel andere psalmen eindigt het gedicht met een uitdrukking van vertrouwen in de goedheid van de Heere en in de verhoring van het gebed. David had nog niet eens ‘ Amen ‘ gezegd toen hij al verlichting en vreugde in zijn hart op voelde wellen. 

Nadrukkelijk plaatste hij zich tegenover zijn vijanden. Hij spoorde zichzelf aan om te gaan zingen en juichen nog voordat er werkelijk iets in zijn situatie veranderd was. Vanuit zijn hart – als levenscentrum – was de lofzang niet zomaar een overdenking maar een daad. 

Van een daadwerkelijke verlossing lezen we niets. Toch begon David voor God te zingen. De blijdschap en het vertrouwen van David waren gebaseerd op de gedachten van wie God voor hem was: de God van het verbond die steeds Zijn trouw bewezen had. De woorden spoorden de dichter aan om uit te zien naar een blijde tijd. Een tijd van verlossing en vreugde! De toekomst kon met vertrouwen tegemoet worden gezien, want God had bewezen te zijn Wie Hij was. 

Eerlijkheid:
David voelde niets van Gods aanwezigheid, hij voelde zich doodsbang. Hij schreeuwde het uit: “God let helemaal niet op mijn pijn en verdriet.”  Het is bijna een jammerklacht en het feit dat het in de Bijbel staat betekent dat God van ons wil horen wat we werkelijk voelen. Zelfs als het boosheid is naar Hem toe. David hield ondertussen niet op met bidden, en dat was de sleutel, het geheim. Zo lang wij onze jammerklachten uiten naar God toe, en tegelijk denken aan Zijn redding door genade ( vs 5), komen we uit op een plek vol vrede. 

De woorden van David waren ook profetisch. Als we luisteren naar het gebed dat Jezus aan het kruis gebeden heeft, terwijl God niet naar Hem omzag, terwijl Hij voor onze zonden betaalde, dan zullen we altijd eindigen zals David dat deed in vers 6. 

We bidden of God in onze moeiten bij ons wil zijn. We zeggen eerlijk dat het niet vanzelf gaat om ons dat geloof toe te eigenen. Daarom doen wij dat biddend, en we houden net zo lang aan tot ons hart zich in Hem verheugt!