2 Samuël 22: 29-31

Samuël 22 is eigenlijk een poëtische kern en samenvatting van alle heldendaden die David verricht heeft om koning van Israël te worden. Het is heel bijzonder hoeveel moeite hij heeft moeten doen om op de troon te komen. En dat terwijl hij toch door de profeet Samuël tot koning was gezalfd. Het is niet te bevatten hoeveel leed David heeft moeten doorstaan, hoeveel tranen hij heeft gehuild en hoeveel strijd hij heeft gestreden voordat hij zijn overwinningslied kon dichten. Heel vaak, zo niet bijna elke dag van zijn leven na zijn zalving heeft hij moeten lijden en strijden. Op al die moeilijke wegen is de Heere echter heel dicht bij hem gebleven. Dit lied van David met een verheven stijl is een opvallende echo van Hanna’s lofzang ( zie 1 Sam. 2: 1-10). Ontelbare malen heeft David over steile hellingen moeten vluchten terwijl Saul hem op de hielen zat. Onweer en aardbevingen zijn in het gedicht van David beelden van de toorn van God die zijn vijanden achtervolgt en uitéénjaagt. 

We zien David voortgejaagd over ‘unheimische’ paden terwijl donkere wolkenflarden om hem heen zwierden en de aarde leken te raken. David vluchtte, en streed. David, de Gezalfde van de Heer, gaf er blijk van dat hij God in waarheid wilde behagen en dat hij als een rechtvaardige Gods wetten wilde gehoorzamen. Hij sprak zijn vertrouwen uit in de God die zeker zou belonen wie in Hem geloofde, en rechtvaardige koningen zou steunen. 

Nadat koning  David het gehad had over Gods daden in het verleden, begon hij Gods trouw in de tegenwoordige tijd te bezingen. De tekst begint met de belijdenis dat God trouw is tegenover mensen die hem trouw waren, en zijn verbond bewaarden. Bovendien gaf David aan dat God onberispelijk was tegenover de man die onberispelijk was. Voor de reine was hij rein, maar voor de sluwe ongrijpbaar, niet te bereiken. Terwijl de ellendige gered werd, keerde God zich tegen hoogmoedige mensen. 

Na wat algemene uitingen werd David persoonlijker en begon hij te vertellen wie God voor hem wilde zijn. Hij was zijn licht en verdreef de duisternis.  In 2 Samuël 21: 17 wordt aangegeven dat koning David een lamp voor Israël was. Hier echter verklaarde David dat God zijn licht was. Je leest uit deze woorden duidelijk op dat David alle eer aan God gaf. Hij kon vanuit zichzelf geen licht geven, maar hij kon het licht wel doorgeven. God maakte zijn ziel en zijn leven zo sterk en krachtig dat hij met God op een bende soldaten inliep en over een muur sprong. Deze woorden geven blijk van een groot geloofsvertrouwen waarin niets onmogelijk was. In een afsluitende lofprijzing verklaarde de dichter verder dat Gods weg perfect en het Woord van God volkomen zuiver waren. De conclusie die wij uit dit tekstgedeelte kunnen trekken is: God wees David zijn leven lang de weg. Geen moment week Hij van zijn zijde. 

De Heere God doet dat nog steeds. Hij geeft ook ons, de hedendaagse mens, de kracht om te allen tijde Zijn weg te volgen omdat Hij altijd bij ons is.

Het licht is een beeld van leven en welzijn. ( Psalm 27:1/ Spreuken 13:9/Pred. 11:7) 

‘ De Heer is mijn Licht en mijn Behoud, wie zou ik vrezen? Bij de Heer is mijn leven veilig, voor wie zou ik bang zijn? ‘

‘ Het licht van een rechtvaardige brengt vreugde ‘ 

‘ Het licht is een genot. Wat een weldaad voor de ogen om de zon te zien. ‘ 

Wie met God gaat, is veilig. De levensweg moge moeilijk zijn, en het levenspad zo nu en dan onbegaanbaar lijken, nooit zal de geestelijke pelgrim door God verlaten zijn.