Johannes 16: 10

 

De vijandige houding van de Joden tegenover Jezus was zondermeer een kwestie van zonde en schuld.
De Heilige Geest zou de geestelijke elite een helder inzicht verschaffen in het begrip ‘gerechtigheid’. 

De Joden dachten dat ze in hun recht stonden door Jezus de Messias te veroordelen en ter dood te brengen ( Joh.18:30/19:7). In hun ogen was Hij een zondaar ( Joh.9:24/ vgl. Joh.5:18/ 7:12/10:33). 

Maar de Geest zou op een overtuigende manier aan het licht brengen dat ze zich daarin vergisten. Jezus had het recht aan Zijn kant, niet zij. Het bewijs dat de Geest als Parakleet daarvoor aandroeg was, dat Hij naar Zijn Vader ging. Als Jezus echt een zondaar was geweest, dan zou Zijn Vader in de hemel Hem nooit tot Zich nemen. En dat zou nu juist wél gebeuren. Door Zijn opstanding en hemelvaart zou God de Vader Jezus gerechtigheid bewijzen ( vgl. 1 Tim.3:16) en Zijn Zoon verheerlijken ( Joh.17:5). 

In het geding tussen Hem en de wereld zou Jezus aan het langste eind trekken terwijl de Joden in het ongelijk gesteld zouden worden. Het feit dat zij Hem verwierpen zou daardoor als onrechtvaardig aan het licht komen. En de Heilige Geest zou dit zo duidelijk openbaren dat zij daar niets tegenin konden brengen. 

Jezus` weggaan hoefde voor Zijn leerlingen geen reden te zijn om te treuren. Zeker, ze zouden Hem niet meer zien. Maar dat zou juist een aanwijzing zijn dat Zijn Vader Hem tot Zich genomen had en Hem zo gerechtigheid bewees. 

Nu zien wij Christus met de ogen van het hart. ( Efeziërs 1: 18). God schijnt in ons hart om ons de lichtglans van het Evangelie van de heerlijkheid van Christus te geven( 2 Kor. 4: 4,6). Als wij de heerlijkheid van de Zoon zien, geldt ook voor ons wat Jezus tegen Petrus heeft gezegd: ‘Vlees en bloed hebben je dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader die in de hemelen is. ( Matth. 16:17)’. Als dat gebeurt, zien wij de heerlijkheid van de Heer. ( 2 Kor. 3:18). 

Er is een heerlijkheid die nog moet komen, die we nu niet zien. Paulus heeft het over onze gelukkige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus. ( Titus 2: 13) . 

Eerst was er het lijden van Jezus. De openbaring van de heerlijkheid daarvan was alleen bestemd voor geloofsogen. ( 1 Kor. 1: 18,23). Maar in het laatst der dagen komt er een heerlijkheid die iedereen zal zien of je het wil of niet. ‘Zoals de bliksem bliksemt, die van het ene einde onder de hemel tot het andere einde onder de hemel weerlicht, zo zal de Zoon des Mensen zijn op die dag. ( Lucas 17: 24 ) Wat een heerlijke dag zal dat zijn! Kom laten wij aanbidden en ons neerbuigen. Laten we Zijn verschijning liefhebben. ( 2 Tim. 4: 8 ).