1 Korintiërs 6: 4

‘ Als jullie ruzie hebben over zaken uit het dagelijks leven, ga dan niet naar de rechters die niets met God te maken willen hebben. ‘  

Nadat Paulus bepaalde misstanden in de gemeente had aangepakt, noemde hij een ander aspect dat in de gemeente van Korinthe niet goed functioneerde. Er waren geestelijke broeders die rechtszaken tegen elkaar voerden, met een wereldlijke rechter erbij. Het was Paulus ter ore gekomen dat er twee broeders binnen de gemeente van Korinthe een geschil met elkaar hadden. Eén van beide mannen had een proces aangespannen bij de wereldlijke rechter. Het was de gewoonte dat een dergelijke rechtszitting in het openbaar plaatsvond, op de grote markt van de stad. ( Hand. 16: 9, 37) 

Op deze manier werd de goede naam van de christelijke gemeente in de openbare opinie geweldig geschaad. Binnen het Jodendom was het verboden om een onderling conflict voor een niet-Joodse rechtbank uit te vechten. Verontwaardigd richtte Paulus zich in eerste instantie tot degene die deze rechtszaak had aangespannen. Maar zijn kritiek betrof uiteindelijk de hele gemeente die dit had laten gebeuren. 

Het taalgebruik in 1 Korintiërs 6 is juridisch gekleurd. ‘Hoe durft iemand die een conflict heeft met een mede-gelovige zijn recht te zoeken bij onrechtvaardigen en niet bij heiligen?’schreef de apostel. Op zich wilde Paulus niet zeggen dat de seculiere rechters onrechtvaardig oordeelden, maar ze aanvaardden Jezus Christus niet als Verlosser, dus waren voor God nog onrechtvaardig. ( vlg. Rom. 3: 9-12). 

Dit feit maakte hen ongeschikt om recht te spreken over mensenzielen die door God al wèl als rechtvaardig waren aangenomen. De mensen in Korinthe hadden niet in de gaten dat ze door hun geloof gerechtvaardigd waren. Als er dan al recht gesproken moest worden, dan kon dat alleen geschieden voor een rechtbank van heiligen. 

Het thema dat de heiligen de wereld zullen oordelen, lag besloten in het feit dat de heiligen met Christus als koningen zullen heersen. ( 1 Kor. 4: 8 / 2 Tim.2: 12/ Openb. 3: 21) 

Van oudsher berustte het hoogste rechterlijke gezag bij koningen. In Daniël 7: 22 staat bijvoorbeeld ook dat de heiligen het koningschap in bezit kregen. De Heere Jezus beloofde zijn leerlingen dat er een tijd zou komen dat ze na Zijn wederkomst met Hem op tronen zullen zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen. Volgens het boek Openbaringen gaat de verheerlijking van de gelovigen aan het oordeel over de wereld vooraf. ( Openbaring 20: 11) 

‘Als dit allemaal zal gebeuren, zouden jullie dan niet in staat zijn om over kleine zaken onder elkaar een oordeel uit te spreken?’ schreef Paulus. Kennis over de laatste dingen, en over het eeuwige oordeel behoorde kennelijk tot de basiskennis die de gemeenteleden bijgebracht werd. Je kunt dat ook lezen in 1 Tess. 5: 1,2. Wanneer het zo is dat gelovigen de bevoegdheid hebben om over bovennatuurlijke zaken recht te spreken, dan hebben zij zeker het recht om over aardse dingen een oordeel te vellen. Daarover was bij Paulus geen discussie mogelijk. 

‘ Jullie weten dat de christenen ooit zullen rechtspreken over engelen.’ ging Paulus verder. De Bijbel geeft over dit feit alleen opening van zaken in 2 Petrus 2: 4 en Judas 1: 6. Het gaat dan over engelen die ontrouw geworden zijn aan JHWH en aan de opdracht die ze van Hem hebben ontvangen. Van een oordeel over alle engelen lees je verder nergens iets in de Bijbel.

Wanneer gelovigen de bevoegdheid hebben om te oordelen over bovennatuurlijke machten, dan hebben ze zeker het recht om over aardse zaken een oordeel uit te spreken, aldus Paulus. 

Ervan uitgaand dat dit onderwijs bij de gemeenteleden bekend moest zijn, richtte Paulus zich vervolgens op verwijtende toon tot de gemeente en vroeg hen waarom ze totaal geen besef leken te hebben van de hoge roeping die ze hadden. Hij vroeg zich af of er dan geen enkele wijze was in Korinthe die een goede uitspraak zou kunnen doen over deze zaken. En dat terwijl ze er allemaal van overtuigd waren hoe wijs en welsprekend ze waren. Het gebrek aan ook maar één wijze man binnen de gemeente werd duidelijk bewezen, want het was een feit dat dit toch had kunnen gebeuren. Het was al erg genoeg dat de ene broeder tegenover de andere stond, en zijn recht zocht. Een wijs man had kunnen voorkomen dat al deze opschudding onstond. Het leek erop dat de mensen in Korinthe geen besef van hun hemelse roeping hadden, ze lieten ongelovigen een uitspraak doen over gelovigen. 

Hoewel Paulus in dit vers vooral de aanklager waarschuwde, wees hij toch de hele gemeente op hun fout, dat ze dit gedoogden. Het feit alleen al dat ze rechtszaken tegen elkaar aanspanden was bijzonder kwalijk te noemen en had niet mogen gebeuren. Of de aanklager nu won of verloor, zijn bezit terugkreeg of niet, de principes van het Koninkrijk van God waren geschaad. ‘ Waarom laten jullie je niet liever onrechtvaardig behandelen?’ ‘ Waarom laten jullie je niet liever beroven? ‘ vroeg Paulus de gemeente in een retorische vraag. Het woordgebruik suggereert dat het om geld of bezit ging. 

Het principe om aangedaan onrecht niet te vergelden, of zijn recht op te eisen, desnoods met een seculiere rechter erbij vind je in de Bijbel geïllustreerd in het leven van Jezus. 

In Filippenzen 2: 5-7 staat: ‘ Bedenk wat Jezus Christus gedaan heeft. Daaraan zien jullie hoe je met elkaar om moet gaan. Jezus Christus was aan God gelijk. Maar Hij vroeg niet om de hoogste macht, en eer voor Zichzelf. Nee, Hij maakte zich zo onbelangrijk als een slaaf. Hij kwam als mens op aarde. En toen Hij leefde als mens, dacht Hij nooit aan Zichzelf. Hij was altijd gehoorzaam aan God, zelfs toen Hij aan het kruis moest sterven. Omdat Jezus Christus dat deed, heeft God Hem de hoogste plaats gegeven. God gaf Hem de hoogste eer, de eer die voor God Zelf bestemd is. Daarom zal iedereen voor Hem knielen, alle engelen in de hemel, alle mensen op aarde, en iedereen in het land van de dood. Dan zal iedereen zeggen: ‘ Jezus Christus is de Heer. En zo zal iedereen God de Vader eren. ‘ 

Zie ook Lucas 6: 29 / 6: 35/ 1 Kor. 9: 11-15/ 1 Kor. 4: 11-13. Zie verder het onderwijs van de apostelen in Romeinen 12: 17/ 1 Tess. 5: 15. 

Gelovigen zijn samen kind van God de Vader, door het geloof in Jezus Christus. Samen zullen ze de erfenis ontvangen, in de hemel, bij God. Dan is het onbestaanbaar dat zij hier op aarde niet eensgezind zouden willen zijn, en er alles aan zullen doen om dat te blijven.

Misschien denk je: ‘ Ik ben Jezus niet.’ Dat klopt. Maar Jezus leeft, en wil ons helpen om meer op Hem te lijken dan we vaak in de praktijk doen. Daarom bid je om Zijn  hulp en kracht, elke dag, elk uur, elk ogenblik.