1 Korintiërs 12

Bijbelschrijvers kunnen soms sterk sturend uit de hoek komen. Neem bijvoorbeeld 1 Kor.11:17, waar Paulus het Griekse woord ‘parangello’( aanwijzingen geven/ gebieden) gebruikt richting de Korintiërs. Eerder in de brief gebruikte hij dezelfde term wanneer hij naar een gebod van Jezus verwijst ( 7:10), om er vervolgens zijn eigen voorschriften rustig naast te plaatsen (7:12). Wat verder in datzelfde hoofdstuk komen we ook nog een ‘mening’ van Paulus tegen ( 7:25-40). Maar ook dan is het vrij duidelijk dat zijn mening gebaseerd is op het feit dat hij een gezonden en geroepen apostel was. 

Eeuwenlang vormde de autoriteit die meekwam met een hiërarchische opbouw van de samenleving en van de kerk niet echt een probleem. Maar sinds de Verlichting legt het Westen een sterk groeiende nadruk op het individu en een steeds sterkere doorwerking van de gelijkheidsgedachte. Daardoor werd het weefsel van de samenleving geleidelijk minder hiërarchisch. De scholingsgraad nam toe, mensen werden mondiger en kritischer en gezagsverhoudingen kwamen anders te liggen. De spannende vraag is vervolgens hoe westerse Bijbellezers in de 21ste eeuw met dit soort ‘autoritaire’ uitspraken van Paulus moeten omgaan. Vaststellen hoe ze bij Paulus in een bepaalde sociale context stonden maakt alle mogelijke weerstand in elk geval kleiner. Bijbels gezien gaat gezag niet zozeer uit van de boodschapper maar van de inhoud van de boodschap. 

Waar genade van God gegeven wordt, is dat tot de zaligheid van de mensen die deze bezitten. Gaven worden ook gegeven ten voordeel en voor de zaligheid van anderen. Er kunnen grote gaven zijn waarin geen greintje genade meekomt. In Korinthe was het helaas het geval dat er rijke gaven aanwezig waren, terwijl er van alles gebeurde wat niet in de haak was. 

Paulus besloot 1 Korintiërs 12 met een advies. Zijn advies hield in dat wij ernaar moeten streven om naar de hoogste gaven te streven. Wij moeten begeren wat het hoogste en beste voor Gods koninkrijk is. Maar we mogen niet vergeten dat het daarbij als eerste om de genade en liefde moet gaan. Wie geen genade ontvangen heeft is nog niet wedergeboren en kan onmogelijk de liefde van Christus in het hart omdragen. Echte liefde voor God en medemens. Want zonder de liefde betekenen de heerlijkste gaven niets. 

Daarom is het goed om na te denken over het nut van de gaven. Ze komen allemaal van God vandaan en behoren voor Hem gebruikt te worden. Paulus herinnerde de Korintiërs aan de bedroevende toestand waaruit ze bevrijd waren. Vroeger waren ze heidenen en behoorden ze niet tot het afgezonderde volk van God. Wat een grote verandering was het geweest, ze waren van het dienen van afgoden gekomen tot het dienen van de levende God. 

Paulus bracht de Korintiërs de gaven onder de aandacht. Hij deed dat op een beeldende manier door de gemeente van Christus met een menselijk lichaam te vergelijken. 

https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_lichaamsdelen

Een lichaam kan vele leden hebben, maar met elkaar vormen ze toch dat ene lichaam. Alle leden zijn tot één lichaam gedoopt, wij zijn allen tot één lichaam geworden die door Een en Dezelfde Geest gevoed worden. Door de doop worden christenen deel van dit lichaam. In het verlengde hiervan ligt de geestelijke doop, de vervulling met de Heilige Geest. Deze Doop vernieuwt ons innerlijk dag voor dag. Alle mensen die de Geest van Christus hebben, zijn leden van Christus, of ze nu Jood zijn of heiden, slaaf of vrij. 

Ieder lid binnen de christelijke gemeente heeft zijn eigen plaats, vorm en nut. Het kleinste lid maakt deel uit van het lichaam van Christus, maar het grootste ook. De voet en het oor zijn misschien minder nuttig dan de hand en het oog. Dat is echter geen reden om te zeggen dat ze niet bij het lichaam horen. Niet ieder lid van het mystieke lichaam van Christus kan zeggen dat het dezelfde plaats heeft. We moeten bedenken dat onderscheid binnen een lichaam juist de schoonheid van dat lichaam uitmaakt. Op dezelfde manier verhogen ook de verscheidenheid van gaven de schoonheid van de gemeente van Christus. De bestemming van de leden en hun plaats zijn naar het welbehagen van God. Wij moeten de plicht uitvoeren die bij onze eigen plaats binnen het lichaam van Christus past terwijl we bidden of de Heere ons werk wil zegenen. 

Ieder lid dient een bepaald doel. Alle leden van het lichaam zijn nuttig en nodig voor elkaar. Er is geen lid van het lichaam van Christus dat niet nuttig kan zijn voor de andere leden en in sommige gevallen is het voor de anderen onmisbaar. De leden die uitmunten in een bepaalde gave kunnen niet zeggen dat zij de mensen die in die gave hun minderen zijn, niet nodig hebben. Misschien zijn er wel andere gaven waarin die mensen hen weer overtreffen. Het oog heeft de hand nodig, en het hoofd de voeten. 

De delen van ons lichaam waarvoor we ons schamen en die we liever bedekken, behandelen we zorgvuldig en met meer respect dan die waarvoor we ons niet schamen. Die hebben dat niet nodig. God heeft ons lichaam zo samengesteld dat de delen die het nodig hebben ook zorgvuldig behandeld worden, zodat het lichaam niet zijn samenhang verliest, maar alle delen ervan elkaar met dezelfde zorg omringen. De wijsheid van God heeft alles op deze manier geordend zodat de leden van het lichaam niet tegen elkaar verdeeld raken. 

De leden van ons natuurlijke lichaam zijn geschapen om zorg voor- en betrokkenheid op elkaar te hebben. Zo moet het ook in het lichaam van Christus zijn. Het christelijk medeleven is een belangrijk deel van de christelijke plicht. Christus was niet karig met Zijn gaven en gunsten. Alle gaven die Hij uitgedeeld heeft zijn op zichzelf zonder gebrek en vormen een schatrijke, overvloedige voorraad voor de gemeente. 

God schat alle gaven op zijn werkelijke waarde. Daarom horen wij dat ook te doen. Alle leden van de gemeente hebben niet dezelfde gaven gekregen maar de Heilige Geest deelt gaven uit naar Zijn goeddunken. Wij moeten tevreden zijn met de gaven die wij van de Heere God ontvangen. Allen moeten elkaar willen dienen om op die manier het welzijn van het hele lichaam te bevorderen. Als we zo vol liefde voor God en voor elkaar bezig zijn, dan komt de gemeente tot grote bloei.