Romeinen 1: 1-20

Allen die te Rome zijn: geliefden Gods en geroepen heiligen: genade zij u, en vrede, van God onze Vader, en de Heere Jezus Christus. 

De apostel Paulus begint zijn brief aan de Romeinen op de klassieke manier en begint met de afzender, de geadresseerden en daarna de groet. Je leest gelijk dat het niet om een gewone brief gaat, want Paulus` aanhef is helemaal gestempeld door het geloof in Jezus Christus. Paulus gebruikt zijn Romeinse naam. ‘ Een dienstknecht van Jezus Christus’. ( Gal. 1: 10 / Filip.1: 1 ) Deze uitdrukking betekent ‘ slaaf, dienstknecht’. De woorden geven een relatie van eigendom, toewijding en gehoorzaamheid aan God aan. Tegelijkertijd vormen zij een eervolle benaming. Paulus staat in regelrechte lijn met andere dienstknechten van God zoals Mozes en Jozua.’ ( Jozua 1: 1/ Richteren 2 : 8) Christus is hier niet alleen een eigennaam, maar ook de Griekse weergave van ‘ Messias’. Hoewel Paulus zijn verleden als vervolger van Christus` gemeente betreurde was hij er zeker van een ‘geroepen apostel’ te zijn. ( klétos = van Godswege geroepen- Hand.9:3/ Hand.22:6). 

Het was een eretitel waarin hij roemde: een geroepen dienstknecht te zijn. Op de weg naar Damascus was Jezus immers aan hem verschenen met de verheven bedoeling om hem tot een apostel te maken. Zijn vroegere theologische studiegroep rekende zich tot die van de farizeeën. Dat waren mensen die zich afzonderden om de wet te onderzoeken. Paulus had daar ook bij gehoord. Maar nu niet meer. Hij was veranderd, een evangelist geworden die tot de dienst van God was afgezonderd. Hij had geen onbepaalde tijd meer voor zijn studeerkamer zoals vroeger. Dat vond hij niet erg, hij wilde helemaal toegewijd  zijn aan de praktische uitvoering en prediking van het Evangelie van God. 

Dit Evangelie had als inhoud: Gods reddend handelen door de opstanding van Jezus Christus. Dat was al in het Oude Testament beloofd. De profeten hadden het steeds over de komst van de Messias, over Zijn lijden en plaatsvervangend offer, over Zijn opstanding en de vergeving van zonden gehad. Paulus had die feiten jarenlang nauwkeurig onderzocht. Het resultaat daarvan was dat hij Christus Gods Zoon noemde. Geworden uit het zaad van David, en geboren uit de maagd Maria die uit het huis van David was. Jezus had krachtig bewezen dat hij de zoon van God was, naar Zijn heiligmaking. Het grootste bewijs was Zijn opstanding uit de doden.Maar Paulus trok de lijn door naar een van de belangrijkste oudtestamentische beloften over de Messias. Die belofte kun je vinden in 2 Samuël 7.  Het was voor Paulus tevens een wonder en genade dat Jezus Christus hem in zijn dienst wilde gebruiken. 

Gods Zoon was ‘geworden’ uit het zaad van David. Dit ‘geworden’ gaf de bovennatuurlijke manier aan waarop Jezus mens werd. Het wonderlijkste van Zijn Persoon was dat Hij al bestond voordat de aarde gegrondvest was. ( Filip. 2: 6/ Rom.8:3) Dit zoon-schap drukt de unieke relatie aan met de Vader, gekenmerkt door de woorden ‘liefde’ en ‘eenheid‘ ( vgl. Joh. 1: 18/ 17:23/ Efeze 1: 6/ Kol. 1:13). 

Onder de christenen in Rome waren heidenen die zich tot het christendom bekeerd hadden. God zelf had hen geroepen door de wonderlijke werking van de Heilige Geest en via de prediking van Gods woord. Aan al deze mensen was de rondzendbrief van Paulus gericht. ‘Geliefden Gods en geroepen heiligen’ noemde hij hen. Het was in de hele wereld bekend geworden dat er gelovigen waren gekomen in de gemeente, die zich nu ‘mensen van Gods Koninkrijk’ noemden. Een reden tot grote dankbaarheid, aldus Paulus. ( 1 Tess.1:8). Paulus bad dagelijks voor de gelovigen te Rome en bracht zijn verlangen om hen te bezoeken in gebed voor Gods aangezicht. Het feit dat hij hier in zijn brief gewag van maakte was een gewoonte van Paulus, die we vaker in zijn brieven lezen. Hij riep God tot getuige van zijn goede bedoelingen. ( 2 Kor. 1:23/ 11:31/ Gal.1:20/ Filip.1:8). Dat is geweldig mooi en getuigt van een goed geweten.

De geest van Paulus leefde dicht bij Jezus Christus, de zoon van God. Het op deze manier leven vormde de basis van het Evangelie dat hij bracht. ‘Het evangelie van Zijn Zoon’ schreef Paulus, omdat Jezus het merg en de pit van het Evangelie was. In zijn gedachten bracht hij de gemeente van Rome en alle mensen die hij daar bij name kende, voor Gods troon. Ononderbroken, zonder nalaten zelfs. Paulus zond constant gebeden op naar de troon van Gods genade. Hij was een man van gebed. Terwijl hij steeds aan de gelovigen dacht en voor hen bad ,vroeg hij de Heere of hij hen daadwerkelijk mocht ontmoeten. Hij wilde de mensen in Rome versterken in het geloof en bovendien geestelijke gaven uitdelen. Genadegaven hebben altijd tot doel om medegelovigen op te bouwen in het geloof. ( 1 Kor. 14: 3,4,12,26). 

Gaven van de geest worden door God uitgedeeld, terwijl Hij er mensen voor gebruikt. ( 1 Tim.4: 14/ 2 Tim. 1:6). Paulus wilde niets liever dan de gelovigen opbouwen door prediking en onderwijs. Hij wilde niets liever dan de gelovigen te Rome van dienst zijn in hun geestelijke ontwikkeling. Hij had het nog niet helemaal helder waarin dat precies moest zijn, maar dat deed aan zijn verlangens niets af. 

Aan de andere kant voelde hij er ook behoefte aan om zelf versterkt te worden in het geloof. Want door de ontmoeting en het spreken met elkaar konden Paulus en de christenen te Rome elkaars geloof versterken. Paulus voelde zich verplicht om het evangelie aan alle mensen te brengen en te verkondigen. Grieken zowel als barbaren. (lees: mensen van een andere cultuur. Perzen en Egyptenaren bijvoorbeeld). Het evangelie was hem heilig, hij schaamde zich er totaal niet voor. God verkondigde door het evangelie aan zondige mensen dat Jezus verzoening had aangebracht voor de zonden. Wie in Hem gelooft, is zalig. 

God kan de zonde niet zien, en zich daar niet mee verenigen. Hij straft vroeger of later mensen die de waarheid over Hem niet willen erkennen. Die waarheid was onder de heidenen bekend gemaakt. Hoe zij met die waarheid omgingen was aan hen. Wanneer zij de feiten verdraaiden dan was dat hun eigen schuld. 

De schepping bewijst dat er een God is die alles heeft gemaakt en alles in stand houdt. Ieder mens kan God via de schepping zien, hoewel Hij onzichtbaar is. De ‘onzichtbare dingen‘ worden ook wel omschreven als ‘Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid.’ Door alles wat wij in de natuur zien moeten wij wel tot de conclusie komen dat er een God is. Hij heeft alles ontworpen, geschapen en onderhoudt alles ook. (Job 38,39 / Psalm 19) De schitterende  natuur ontneemt ons elk excuus om het bestaan van God te ontkennen. 

Elke oprechte gelovige is ontzettend dankbaar dat God bestaat. De wereld na de zondeval wordt door lijden en dood beheerst. Je zou niet weten waar je het zoeken moest als Hij er niet was. Wie zou de zonde vergeven? Wie zou de schepping weer in ere kunnen herstellen? Een nieuwe hemel en nieuwe aarde kunnen scheppen? Maar: Goddank, er is hoop! Door Jezus Christus onze Heere!  

(2) Ooit komt er een dag – YouTube

(2) Opwekking 256 – Jezus Christus, Ik Aanbid U – YouTube

(2) Psalm 105 vers 1, 3, 5 en 24 – Looft, looft, verheugd den Heer’ der Heren – YouTube

(2) Psalm 96 – YouTube