Psalmen 61

Een lied van David voor de zangleider. Bij dit lied wordt op een harp gespeeld. God, luister hoe ik om hulp roep. Ik ben ver bij U vandaan. Ik roep naar U, want ik ben wanhopig. Bescherm mij tegen mijn vijanden. Neem me mee naar een hoge rots waar ik zelf niet kan komen. Daar zal ik veilig zijn. Laat mij voor altijd bij U wonen, blijf dicht bij me, zodat ik veilig ben. God U hoort alles wat ik U beloof. U hoort het gebed van al Uw dienaren. Geef een lang leven aan de koning, zorg dat hij voor altijd regeert. En dat hij U altijd blijft dienen. Bescherm hem met Uw liefde en trouw. Dan zal ik altijd voor U zingen, dan zal ik U elke dag offers brengen. 

Deze psalm opent met een hulpkreet van David naar God. Daarna spreekt de dichter zijn gevoelens uit, het zijn klachten en wensen, die verwijzen naar het verleden. De psalm eindigt met een dankgelofte. De verzen 2 t/m 6 beschrijven de persoonlijke nood van de dichter, terwijl de daaropvolgende verzen de situatie van de koning beschrijven, en het lied afsluiten met een gelofte. Veel verklaarders denken dat David met de koning zichzelf bedoeld heeft. Het lijkt ook onwaarschijnlijk dat hij Saul of Absalom heil heeft gewenst, die stonden hem immers naar het leven. 

Het lijkt erop dat psalm 61 een individueel gebed is, waarin ondanks de moeilijke situatie die beschreven wordt, de dank aan God een hoofdrol inneemt. Het geheel wordt opgedragen aan de opperzangmeester en is geschreven voor snarenspel. Het is frappant dat het eerste vers overeenkomt met psalm 4. 

Nadrukkelijk vraagt David aan JHWH om te luisteren naar zijn smeekbede, en het oor wil neigen naar zijn gebed. Hij bevindt zich in een benarde situatie, helemaal aan de uithoeken van het land. Geïsoleerd en van alle hulp verstoken geeft de dichter aan dat hij dreigt te bezwijken en helemaal ontmoedigd raakt. Ver verwijderd van de tabernakel, het heiligdom, voelt hij zich van alle hulp van mensen verlaten. In zijn smeekbede vraagt David de Heere om hem op een rots neer te zetten die hoger is dan hijzelf. Een veilige plek in de bergen die hij zelf niet bereiken kan. 

Waarom zou God dat doen? De dichter kijkt terug naar het verleden en baseert zijn vraag op Gods daden uit het verleden. God was voor hem een veilige haven, en schuilplaats geweest. Als een sterke vergrendelde toren die de vijand tegenhield. Met deze woorden wordt een militaire context geïntroduceerd. Mogelijk ging het om de Filistijnen of om de manschappen van Saul die hem naar het leven stonden. De hele situatie zette David aan tot een gebed om bescherming. 

David was en bleef dankbaar, hoe moeilijk hij het ook had. Hij bad God om altijd te mogen wonen in de tent van God en schuiling en beschutting te vinden onder Zijn vleugels. David zag Gods nabijheid als een bescherming tegen het kwaad, terecht, want zo is het ook. 

Het volgende vers motiveert het gebed van David, want God hoort naar geloften ( vs 6). Ingepast in de situatie van David moet je hier denken aan de belofte om te offeren en getuigenis af te leggen van wat God had gedaan. ( vgl Psalm 22: 26/ 50: 14/ 56: 13)

Daarna klinkt er een getuigenis dat God land schenkt aan mensen die Hem vrezen. Dit zinsgedeelte herinnert ons aan de landverdeling en inname van het beloofde Land. ( Deut. 2: 5,9 / Jozua 13-21) 

De verdeling van het land dat de stammen toegeschikt kregen, was een gevolg van Gods zegen. ( Leviticus 26 / Deut. 28 ) Deze woorden beschrijven het geloof van David. Hij was ervan overtuigd dat de Heere hem opnieuw land toe zou schikken en hem zou zegenen. 

Nadat hij zover gekomen was, begon David een wens voor de koning van Israël uit te spreken. Hij wenste de koning toe dat zijn dagen zich zouden vermenigvuldigen, en hem een lang gezegend leven toebedeeld zou worden. Hij wenste altijd voor Gods aangezicht te verkeren want wie bij God is, wordt voor altijd beschermd door Zijn goedertierenheid en trouw. 

Na zijn verlossing, en nadat de beloften van God werkelijkheid geworden zouden zijn, zou David Gods lof bezingen. In dit lied ontmoet je een mens in een crisis, ver verwijderd van de tempel of tabernakel. In het verleden had hij Gods hulp ervaren, en hij verwachtte ondanks zijn benarde situatie dat dit ook in de toekomst het geval zou zijn. Hoewel ver van Jeruzalem verwijderd, bleef David geloven en hopen. Uit zijn woorden blijkt de overtuiging dat God op iedere plek en onder elke omstandigheid dezelfde wil zijn. Daar komt nog bij dat de Heere onder goede zowel als onder slechte omstandigheden geprezen wil worden. 

Deze psalm onderscheidt zich qua thematiek van de vorige, en vertoont vooral verwantschap met psalm 62-64. Omdat de psalm beschrijft dat God volkomen verlossing en bescherming van God ervaart, worden de contouren van de Messiaanse koning duidelijk. Deze worden heel duidelijk geschetst in psalm 72. Daar zijn de beloften van God aan David volledig vervuld. 

Deze psalm geeft ook aan hoe de situatie van een mens kan veranderen. David heeft veel gevaren gekend, en veel ellende meegemaakt, voordat hij de troon besteeg. Toch is dat uiteindelijk gebeurd. God maakt Zijn zalving en beloften waar in het leven van Zijn kinderen!