Een kunstig lied van David, een gebed toen hij in de spelonk was. Luid roep ik tot de Heer, luid smeek ik de Heer om hulp. Bij Hem stort ik mijn hart uit, bij Hem klaag ik mijn nood. Ik ben ten einde raad, U kent de weg die ik moet volgen. U weet dat op mijn pad een strik verborgen ligt. Ik kijk ter rechterzijde en zie niemand die om mij geeft. Nergens een toevlucht voor mij, niemand die hecht aan mijn leven. Ik roep tot U Heer: ‘ U bent mijn schuilplaats, al wat ik heb in het land der levenden. Hoor mijn noodkreet, ik ben uitgeput en moe. Verlos mij van mijn vervolgers, zij zijn sterker dan ik. Leid mij uit de beklemming dat ik Uw Naam mag loven in de kring van de rechtvaardigen, U hebt naar mij omgezien.’
Deze individuele klaagpsalm is het laatste wijsheidslied van het Psalter, een didactisch en meditatief gedicht. Meestal werden deze gedichten aan Asaf toegeschreven, aan de Korachieten, Etan, of aan David.
Bij Davids maskilim – wijsheidsdicht – zijn er vier met zijn levensverhaal verbonden. Zijn schuilplaats in Zif ( Psalm 54), het verraad door een vriend ( Psalm 55), Doëg de Edomiet ( Psalm 57), en de vluchtperiode voor koning Saul. ( Psalm 142).
De speciale aanduiding kan te maken hebben met de uitvoering van het lied in de tempel, maar het lijkt aannemelijker dat het te maken had met David zelf, die ondanks zijn zwakheden het begrip maskil verpersoonlijkt. Saul moest keer op keer erkennen dat David ‘ yaskil ‘ – ‘ succesvol ‘ was. ( 1 Samuël 18: 5, 14, 15, 30 )
David was op de vlucht voor Saul die hem op elk moment van de dag naar het leven stond. Met luide stem riep David op hulp, waarbij hij zijn God aansprak met de verbondsnaam Heere ( vs 2 ). Er was niemand onder de mensen meer over van wie David enige hulp of bijstand kon verwachten, zo leek het. David voelde zich uiterst eenzaam en verlaten, maar hij nam de toevlucht tot God. Hij luchtte zijn hart en vertelde zijn nood aan de God die hem door de profeet Samuel tot koning over Israël had laten zalven. Wanneer David leek te bezwijken, dan wist God waar hij heen moest.
David wist dat de weg hem te zwaar werd. Hij voelde zijn ( mentale ) krachten wjken. Er was er maar Eén die hem kon helpen, en dat was God. Terwijl hij zoekend om zich heenkeek zag hij niemand die op hem lette met goede, liefdevolle empathie. Geen mens bood hem een schuilplaats aan, en niemand bekommerde zich om hem. Het gebrek aan herkenning duidt hier op gebrek aan solidariteit met zijn situatie. In het Oude Testament werd iemands persoonlijke leed vaak nog verzwaard doordat zijn familie zich van hem afkeerde ( bijv. Lev. 13: 45 – 46)
Het hart van David was overstelpt door zorgen en narigheid. Opnieuw riep hij om hulp. De Heere Zelf was zijn schuilplaats. Hij was het enige dat hem nog restte in dit leven. Mentaal volledig verzwakt bad hij nog eens of zijn noodkreet gehoor zou mogen vinden, en JHWH hem wilde verlossen van zijn vervolgers. Het lijkt onwaarschijnlijk dat David hardop zo hard tot God geroepen heeft, de angst om door de soldaten van Saul gevonden te worden zat veel te diep. Het moet de stem van zijn hart en geest zijn geweest. Als iemand die zijn vertrouwen op God gesteld had, stortte hij zijn hele hart uit voor de Heere. Wat David troostte temidden van zijn klachten en geroep was het feit dat God hem kende, want dat feit garandeerde dat hij ondanks zijn netelige situatie beschermd, bewaard, en beveiligd werd.
David was van het hof van koning Saul verstoten en vogelvrij verklaard. Er was niemand die hem nog kende, iedereen schuwde hem. David keek om zich heen naar een voorspraak of advocaat, iemand die zijn rechten waar zou willen nemen, maar er was niemand. Jonathan had dat wel gedaan, maar dat had hij bijna met de dood moeten bekopen. Nu was er niemand meer over. David wist niet dat hij de weg ging die eeuwen later de Heere Jezus zou gaan. Verlaten door vriend en vijand heeft Hij de pers van Gods toorn over de zonde alleen getreden.
David was weggevlucht van het hof, en had zijn toevlucht genomen in een spelonk. Deze spelonk was een plek waar hij zich kon verstoppen, maar niet echt veilig was. Veilig was hij bij de Heere alleen.
De spelonk kun je ook figuurlijk opvatten. Voor veel mensen geldt het dat ze zich in zichzelf terugtrekken als ze het moeilijk hebben. Ze denken in eenzaamheid na over hun problemen of zorgen, en zoeken zelf naar een antwoord in plaats van dan dat ze naar andere mensen toegaan om over hun zorgen te praten. Pas wanneer ze zelf de oplossing gevonden hebben, begeven ze zich weer onder de mensen. Een dergelijke spelonk is maar een armzalig toevluchtsoord. ‘ U bent mijn Toevluchtsoord, alleen bij U zal ik mij veilig voelen Heere.’ verzuchtte David.
Wie met een oprecht hart de Heere als zijn God erkent, zal merken dat Hij een volkomen toereikende God is. Je kunt van Hem op aan, je mag aanspraak maken op Zijn volledige toewijding, liefde en zorg. God is een God op Wie je kunt rekenen, op Wie je kunt bouwen!
‘ Heere, U bent mijn deel in het land der levenden! ‘ riep David uit. Zo lang ik leef, of het nu hier op aarde is, of straks in de hemel, U weet van mij af, U kent mij en U houdt van mij. ‘ En zo was het ook.
‘Heere God, redt mij van mijn vervolgers, verander hun hart, breek hun macht en verijdel hun plannen, houdt U hen tegen of redt U mij altublieft! ‘ Voer mij uit al mijn moeilijke omstandigheden.’ bad hij nog eens.
David was zo langzamerhand totaal geïsoleerd. Verlatenheid, verstoken blijven van hulp door de gemeenschap is misschien nog wel het pijnlijkste van alles wat een mens overkomen kan. Voor David voelde dit aan als een verlaten worden door God Zelf. Op één van die dagen beschikt hij ineens over het leven van zijn aarstvijand ( 1 Samuel 24: 4 ). Op dit beslissende moment stonden twee gezalfde koningen tegenover elkaar. David deed iets ongelooflijk moois: hij liet het oordeel over aan God en sloeg zijn hand niet aan het leven van Saul. Saul ontwaakte en schrok zich naar. Hij erkende dat de Heere hem in de handen van David had gegeven ( 1 Samuel 24: 17-18)
Saul noemde David rechtvaardiger dan dat hij zelf was, en erkende dat David hem goed behandeld had. Terwijl David door de Heere uitgekozen was, gunde hij zijn vijand het allerbeste: zijn leven, zijn vrijheid en zijn troon tot op het moment dat niemand anders dan de Heere hem tot koning zou maken. JHWH verkoos een man die geen bloed zou vergieten om aan de macht te komen, maar iemand die zich volkomen aan Zijn leiding en zorg overgaf.
Gelukkig is de mens die op de Heere vertrouwt. Wat je hier op aarde ook aan onrecht overkomt, onze tijd hier is maar beperkt. Er komt een dag dat er recht gedaan zal worden. Psalm 142 is de derde in een rij die over vervolgers spreekt met metaforen die ontleend zijn aan de wereld van de jacht. Het opgejaagd en gevangen worden wordt weergegeven met het woord ‘ gevangenis’ in vers 8. Dit woord komt nergens anders in het psalter voor. In de context duidt het alleen maar op de spelonk waarin David zich bevond. Maar het grondwoord wordt ook gebruikt voor de ballingschap. Het is goed denkbaar dat de eindvormgever van het Psalter zich hiervan bewust was, en dat hij een verband legde tussen Davids bevrijding als verjaagde vluchteling, en Israëls bevrijding als volk, verjaagd in ballingschap.
Hoewel David geroepen was voor een schitterende taak, werd hem van alles in de weg gelegd door mensen die geen rekening hielden met de leiding van God. Onwillekeurig vraag je jezelf af waarom JHWH het David zo moeilijk maakte om koning te worden. Waarom hield hij Saul nog zo lang koning?
Als je over deze situatie nadenkt, kun je lijnen trekken naar de overwinning over zonde, dood en graf. Jezus heeft deze vijanden allemaal verslagen. Toch hebben ook kinderen van God nog dagelijks een strijd te strijden tegen zonde, dood en graf. Dat komt omdat de satan geopenbaard moet worden. Vaak mopperen we over de strijd in ons leven terwijl we ons uiterste best hadden moeten doen om de grootheid te laten zien van Gods Christus-verheerlijkende redenen om de vjiand zoveel armslag te geven. We doorzien Gods heilige bedoelingen niet. Hij kan elke boze opzet van de satan veranderen in heiigende plannen van liefde.
Gebed: ‘ Trouwe Vader in de hemel, laat de schoonheid van Christus helder voor de ogen van ons hart blijven staan. Maak ons werktuigen van satans nederlaag totdat U terugkomt en hem voorgoed zal doden. Maak ons moedig bij de bevrijding van anderen, met het zwaard van de Geest, het Woord van God, Uw heerlijk evangelie. In Jezus` Naam bidden wij U dit, Amen.’