Psalmen 116:5,6

Psalmen 116: 5,6 

De dichter van psalm 116 vertelt hoe God hem gered heeft. Hij begint met een uiterst beeldende beschrijving van zijn situatie voorafgaand aan Gods ingrijpen. Hij spreekt over ‘ doodsbanden’ en ‘ Gods sjeool’ die hem omvatten. In dergelijke duistere omstandigheden vond de dichter toch mogelijkheden om een smeekbede tot God te richten. Hij smeekt God om zijn ziel te redden. 

 

Maar voordat de psalmist zijn redding beschrijft, neemt hij de tijd om God te beschrijven. Dit beschrijven van JHWH gaat aan zijn redding vooraf. Gods reddende handelen met de mensziel kan namelijk niet los gezien worden van Wie Hij ten diepste is. Hij wordt getypeerd door de woorden ‘ genadig, rechtvaardig en Zich ontfermende’. Hij is Iemand die zich om de zwakkeren bekommert en hen bewaart. De psalmist beschreef zichzelf als iemand die allerlei onheil overkomen was en vernederd werd, totdat God hem uit die netelige situatie bevrijdde. 

De hele situatie is niet concreet, waardoor dit psalter toegankelijke wordt voor veel gelovigen die deze psalm horen of zingen. Het wordt waarheid: de dichter wordt bevrijd! Als reactie op Gods redding spreekt de dichter zijn ziel aan en maant zichzelf om terug te keren tot God.Een drievoudige bevrijding vormt de kern van Gods redding: ziel, ogen en voeten van de dichter worden bevrijd van dood, tranen, verdriet en vallen of struikelen. Daarna volgt het resultaat van de redding: De levensweg van de dichter bevindt zich op een effen baan. Hij wandelt met een gerust gemoed voor het oog van JHWH. 

Dat is leven in vol vertrouwen op God alsmede op Zijn voorgaande redding en bescherming. De dichter brengt dat in praktijk te midden van zijn medemensen. 

Er gaat dus een heerlijke reuk uit van het geestelijk leven van de dichter. Hij zegt hoe moeilijk hij het gehad heeft, maar hij gaat verder. God heeft zijn moeilijkheden gezien. Hij kende zijn hart en ziel en heeft hem in de ruimte gezet. 

Met soevereine kracht kwam Christus door de dood heen en stapte Hij een onvergankelijk nooit eindigend leven binnen. Hij is een eeuwig levende Hogepriester geworden ‘naar de kracht van een onvergankelijk leven.’( Hebr. 7:16) Dat heeft Hij ook voor de dichter van psalm 116 gedaan. 

Wij weten dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft. De dood heerst niet meer over Hem. ( Rom. 6: 9 ) 

Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam geschonken die boven alle naam is. ( Filip.2:9) 

Voor, tijdens en na de opstanding van Jezus Christus was het een glorieuze manifestatie van Goddelijke kracht. 

De opstanding van Jezus is een garantie voor wat Hij voor Zijn volk zal doen en wil doen. Zijn gezag over alles in het heelal ( Math. 28: 18) zijn voorbede voor ons ( Rom. 8:34), zijn voorspraak bij God de Vader ( 1 Joh. 2: 1), Zijn beschermende, bemoedigende aanwezigheid bij ons tot aan de voleinding van de eeuw ( Math. 28: 20) en Zijn definitieve komst in heerlijkheid naar de aarde om ons rust te geven en wraak te nemen over hen die God niet willen kennen en over hen die het Evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen. ( 2 Tess. 1:7-8). 

De opstanding van Jezus waarborgt alle zegeningen die Hij voor ons verworven heeft in Zijn dood.
De opstanding bewijst de toereikendheid van het kruis. Ze bezegelt dat onze rechtvaardigmaking door het geloof zeker en genoeg is.
Ja, alle beloften van God die gekocht zijn met het bloed van het Lam worden voor eeuwig en altijd aan ons bevestigd. 

De dichter wist het, en riep het uit: ‘Ik wil een dankoffer brengen, Ik zal aanroepen de Naam van de Heer en mijn geloften aan de Heer inlossen in het bijzijn van heel Zijn volk, in de voorhoven van het huis van de Heer, binnen uw muren Jeruzalem!’