Praag – het Joodse getto

Als we de straat vanuit de Maisel synagoge naar de Oud-Nieuwe synagoge aflopen komen we op de kruising van de Maiselstraat. Een heerlijke lentezon straalt over de wijk, en nadat we een koffietje op hebben in het beroemde Kafkacafé lijkt deze kruising an sich niets bijzonders. Maar dat is schijn. Deze plek was eeuwenlang het centrum van de Praagse joden. In de vroege Middeleeuwen – toen Joden de handel tussen Byzantium en de Frankische havens verzorgden – arriveerden ze hier via de kruising van de Maiselstraat. Nog voordat er een nederzetting werd gesticht leefden er in de tiende en elfde eeuw al joden onder de Praagse burcht.

Het eigenlijke getto werd pas aan het eind van de twaalfde eeuw gevormd rond de drie synagogen die je hier nog vind. De oudste van de synagogen die de Oude School werd genoemd stond op de plek waar nu de Spaanse Synagoge staat. De andere synagoge aan de rand van de Maiselstraat vormde het grootste centrum van de joodse gemeenschap in Praag. De westelijke grens van het getto werd gevormd door een binnenplaats waarop de Pinca synagoge werd gebouwd. 

Na de voltooiing van de Oude Stad werd het getto van de andere delen van Praag gescheiden door zes poorten. Je moet je bij deze poorten niets bijzonders voorstellen, het waren meer smalle doorgangen in de muren van huizen. Zo al met al vormden ze de toegang tot de Joodse wereld in Praag. Het was een plaats van hoop en vrees voor de ballingen uit Jeruzalem met maar één zekerheid: hoop op een plaats in de hemel. De Joden zeggen: “ dit is wat de Talmud ook zegt. Deze wereld is als een voorportaal, en de komende wereld is als een paleis. Bereid je in de vestibule voor, zodat je eens het paleis mag binnengaan.“

Tegenwoordig kunnen we ons nauwelijks voorstellen hoe het getto van Praag er oorspronkelijk uitzag. Het is bekend dat het vrij groot was met meer dan honderd gebouwen. De lage, houten hutten die aan elkaar waren geplakt leken op vreemde opeenhopingen. De bouw had niets sierlijks of moois. Volgens een Tsjechische Kroniekschrijver uit de zestiende eeuw nestelden ( lees: kampeerden )  de joden meer dan dat ze woonden. Smalle straatjes vol stof en modder kronkelden in een eindeloze labyrint door het getto heen. Ze vormden een eindeloze wirwar van binnenplaatsen en pleintjes. Vuil en slib stroomden door de goten. Rond het midden van de zestiende eeuw woonden er bijna duizend inwoners in het getto. Maar in minder dan honderd jaar tijd vertienvoudigde hun aantal, tijdens een gouden tijdperk onder keizer Rudolf II. Weer enkele tientallen jaren later vertegenwoordigde het joodse getto van Praag zelfs de meest invloedrijke Joodse wijk van Europa. In deze tijd was het getto geplaveid met tal van bakstenen huizen, soms met meerdere verdiepingen. Het getto groeide het snelst in de jaren twintig van de 17e eeuw. Toen stonden er bijna 320 huizen. Maar ondanks deze bloeiperiode bleef de Joodse wijk krap, druk, lawaaierig, en vol vreemdsoortige geuren. En het allerergste voor de mensen was de altijd aanwezige angst. Twee grote pestepidemieën, regelmatig terugkerende overstromingen, felle branden, al deze rampen veroorzaakten veel meer doden dan in de andere delen van de stad Praag. Bij een brand in juni 1689 brandde bijna de hele Joodse stad af, en 65 jaar later werd bij een nieuwe brand bijna tweederde van het getto in de as gelegd. Een bekende Rabbi – Rabbi Benzoma –  één van de groten van de Talmud zei: “ Wie is rijk? Degene die blij is met zijn lot.” Dergelijke teksten vind je overal in het getto.  Het is ontroerend maar ook beschamend dat deze opgejaagde mensen zich met zoveel wijsheden uit de Talmud overeind hielden in een tijd waarin ze meer dood dan levend waren. 

Het getto van Praag stond altijd bloot aan het gevaar van uitsterven door honger of dood. Zes poorten scheidden de Joden bijna volledig van de buitenwereld. Het getto kwam pas tot leven met handeldrijven toen keizer Rudolf II enkele strenge beperkingen die de Joden opgelegd hadden gekregen versoepelde. Direct was de Joodse aanwezigheid zichtbaar en merkbaar buiten de poorten van het getto. Als we eind zestiende of zeventiende eeuw door de straten van het getto hadden kunnen lopen zouden we slagers, barbiers, slijpers, glasblazers, boekbinders, paardenhandelaren, pluimveeverkopers, kruideniers, wijnmakers, maar ook leraren, artsen en muzikanten tegenkomen. Door de hulp en inzet van Mordechai Maizel werden ook goudsmeden, edelsteenslijpers, borduurders, bontwerkers, leerlooiers, ververs, wevers, hoedemakers en schoenmakers aan de bevolking van het getto toegevoegd. Goederen werden vlot verhandeld. Er kwam een marktplaats waar openbare bijeenkomsten werden gehouden. Als de avond viel, stierven de straatjes en de pleinen uit. De enige die de wacht hield over de veiligheid van de Joden was JHWH. 

Antisemitisme was helaas nooit ver weg. Tijdens de Tweede Wereldoorlog mochten de Praagse Joden opnieuw het getto niet uit. Totdat ze naar de dodenkampen werden gestuurd. Waar ze bijna allemaal omkwamen. Toen de nazi’s in 1938 Bohemen binnenvielen leefden er nog 55.000 Joden in Praag. Na de Holocaust keerden er maar weinig terug. Van hun bloeiende gemeenschap zijn nu alleen de synagogen en begraafplaatsen overgebleven. 

Al wonen er nog maar weinig Joden, in Josefov staat wel het Joods Museum. Dat museum bestaat uit de overgebleven synagogen en de Oude Joodse begraafplaats. Hier en daar vind je nog Joodse boekwinkels en koosjere restaurants. Van alle locaties in het historische centrum van Praag is de Joodse wijk eigenlijk het meest in opkomst. 

We zwerven door de eeuwenoude synagogen, en bewonderen de schitterende Thorarollen, het zilverwerk en de vele herinneringen aan het volk van God. Het dringt weer eens te meer tot ons door hoe verstrooid en verdreven de Joden altijd zijn geweest. Het blijft onbevattelijk dat een volk met een hoogstaande moraal en beschaving, met zulke mooie tradities en zo’n schitterend gedachtegoed, alle eeuwen door zo wreed vervolgd is.