Numeri 21

Het volk Israël was vaak ontrouw aan God de Heere die hen zo glorierijk had bevrijd. Van Zijn kant bleef de Heere ongelooflijk trouw en altijd tot vergeving bereid. Eerdere  momenten van ontrouw – hun opstand toen ze al aan de grenzen van Kanaän aangekomen waren – en de opstand van Korach, Datan en Abiram werden gevolgd door blijken van Gods onveranderde trouw ( Num. 15, 18, 19). 

Ook nu was het niet anders, het leiderschap had gefaald, toch ging de Heere verder met Zijn volk. We lezen over verschillende overwinningen die door de Israëlieten in het Oostelijke Jordaanse Land behaald werden. Het waren overwinningen die hen het vertrouwen gaven dat ze uiteindelijk in staat zouden blijken om Kanaän in te nemen. Zelfs een nieuwe opstand kon dat positivisme niet wegnemen. Aan het eind van deze geschiedenis zouden de Israëlieten opnieuw de grenzen van het beloofde land naderen. Het zou niet lang meer duren voordat de beloften van God in vervulling zouden gaan. 

Toen de Israëlieten de berg Hor naderden, kregen ze met een onverwachte vijand te maken. Een koning uit het land Kanaän, Arad genoemd, hoorde ervan dat er een groot volk door zijn gebied trok, over de weg van Atarim. ( vs 1 ) Arad was een stad in het zuiden van Palestina ( zie Richteren 1: 16 / Jozua 12: 14) op ongeveer 25 km afstand van Hebron. Dit conflict vond waarschijnlijk plaats terwijl de Israëlieten in Kades waren in afwachting van de gezanten die naar Edom waren gestuurd. Het zou de eerste overwinning zijn na de nederlaag tegen de Amalekieten en de Kanaänieten. De naam Chorma herinnert nog aan deze plaats. 

Deze keer vertrouwden de Israëlieten erop dat de Heere hun de overwinning schenken zou. Ze beloofden dat ze de overwonnen volkeren met de ban zouden slaan, en dat ze tot in detail gehoorzaam zouden zijn aan de restricties die ze van JHWH opgelegd kregen. Zo lezen we over een eerste verovering van het land Kanaän, het zuidelijk deel wel te verstaan. De tekst benadrukt dat het land een gift van God was, en Hem bleef toebehoren. Volgens berekeningen van deskundigen moet deze aanval ongeveer 38 jaar na de eerste poging van Israël om het land in te nemen hebben plaatsgevonden. (Num. 14: 39-45). 

Nu zou het een geslaagde poging worden. De Heere was met hen! Dat maakte het verschil uit. Hij kwam Israël te hulp en leverde de Kanaänieten aan hen over. Iedereen werd naar voorschrift van God gedood, en de steden werden met de grond gelijk gemaakt. De plaats waar dit allemaal gebeurde kreeg de naam Chorma. 

Israël was ontzettend dankbaar dat de Heere met hen wilde zijn. Vol goede moed trok het volk verder, de richting uit van de Rode Zee. Met een cirkelende beweging om Edom heen. Die weg voerde helaas door een droge dorre woestijn. De zon zinderde,  het zand was bloedheet en iedereen was het zat. De mensen werden ongeduldig en begonnen zich te beklagen. Ze beklaagden zich bij Mozes, maar ook bij God. Anders dan vroeger werd God nu rechtstreeks aangesproken. Het bleek ontegenzeggelijk hoe groot hun weerstand tegen JHWH was. 

De mensen riepen door elkaar heen en begonnen te scanderen: ‘ Waarom hebt u ons uit Egypte weggehaald om iedereen om te laten komen in deze woestijn? We hebben hier geen water en geen voedsel, het enige wat we te verteren krijgen is dit ellendige manna. We zijn het ontzettend beu en kunnen het niet meer luchten of zien.’ 

Er kwam gelijk een antwoord! Over het hittige woestijnzand kwamen met grote snelheid vurige slangen aangekropen die de mensen overal beten. De mensen stierven ervan. Binnen enkele uren lagen er overal doden op de grond. 

Iedereen begreep waarom dat zo was. Het was een straf van God. Er zat niets anders op dan om naar Mozes te gaan en te erkennen dat ze gezondigd hadden. Mozes werd gevraagd om voorbede te doen, wat hij ook gelijk deed. 

Jahweh gaf Mozes de opdracht om een kopie van de sissende slangen te maken, en die aan een paal te bevestigen. De slangen bleven rondkruipen, maar iedereen die naar de paal keek werd weer gezond gemaakt. 

De slang was in dit verhaal geen onrein dier, of personificatie van het kwaad, maar juist het omgekeerde. De slang was het beeld van terugkerend leven. 

Wie dodelijk gebeten was, mocht zijn blik op iets levenreddens werpen, op de slang. Genezing werd ontvangen door gehoorzaamheid aan de opdracht van de Heere. 

In Johannes 3: 14 en 15 werd deze slang gezien als een voorafschaduwing van de gekruisigde en opgestane Heere Jezus. Hij is een bron van heil, vergeving, verlossing voor iedereen die in Hem gelooft. Op dezelfde manier zou de kruisiging van de Heere Jezus redding betekenen en brengen voor iedereen die in het geloof op Hem zag. 

Zoals de verhoogde slang in de woestijn werd Jezus het symbool van redding en verlossing. Zijn Vader heeft de schuld van ons allen op Hem laten neerkomen. Hij werd gefolterd, maar Hij onderwierp zich. Hij heeft Zijn mond niet geopend, zoals een lam dat naar de slachtbank werd geleid. Omdat Hij zijn leven gaf om te sterven, en zich tot de opstandigen wilde laten rekenen. ( Jesaja 53: 6,7 en 12 ) 

Aan het kruis kreeg Jezus wat wij verdienden. De zonde, de schuld en de gebrokenheid van de wereld kwamen op Hem neer. Hij hield zoveel van ons dat Hij Gods gerechtigheid op zich nam. Zodat wij voor altijd gepasseerd zouden worden. In dit alles en door dit alles wilde Jezus het oude Israël weer herenigen. Maar Hij werd verworpen. Toch blijft Zijn Plan ongewijzigd. Tot op de dag van vandaag wil Hij een geheel nieuwe familie scheppen. Wat ons met elkaar verbindt is niet hetzelfde ras, dezelfde opleiding, hetzelfde inkomen of dezelfde politiek. Niet dezelfde taal, nationaliteit, hetzelfde werk of wat dan ook. 

Gelovigen horen bij elkaar omdat ze gered zijn door Jezus Christus. Van nature hebben mensen niet zoveel met elkaar. Maar om Jezus wil leren wij elkaar lief te hebben. Het Avondmaal is hiervan een schitterende illustratie.