Marcus 1:38-42

Marcus 1: 38-42 

Jezus maakte Zijn leerlingen duidelijk dat hij niet terug zou gaan naar Kafarnaüm, de plaats waar Hij de vorige dag gepreekt had en waarbij Hij mensen genezen had. Hij wilde nu naar andere, kleinere plaatsen in de omgeving gaan. 

Een ‘kosmopolis’ was een kleine stad, die meer weg had van een dorp. Ook daar wilde Jezus preken, omdat dat het belangrijkste aspect van Zijn bediening was. Daarvoor was Hij naar de aarde gekomen. Je zou denken dat Hij terug zou gaan naar de plek waar Hij de vorige dag zoveel goede en mooie woorden uitgesproken had. Het lijdt geen twijfel dat Hij goede herinneringen aan deze dag moest koesteren. Maar nee, Jezus’ weg leidde naar andere plekken. 

Jezus was op aarde gekomen om het Evangelie te verkondigen, de blijde boodschap waardoor mensen behouden konden worden. Daarvoor was Hij uit de hemel naar de aarde gekomen. 

De Joden hadden de gewoonte om dagelijks naar de synagoge te gaan. Daar verkondigde Jezus het Koninkrijk van Zijn Vader. Door Zijn aanwezigheid en verkondiging brak dat Koninkrijk door. Het werd zichtbaar in de genezingen die Hij verrichtte. Hoewel Jezus ook vele zieken heeft genezen, gaat het in Marcus 1 vooral om de uitdrijving van demonen. 

Niet bij alle genezingen en wonderen die Jezus heeft gedaan worden precieze tijden en plaatsen genoemd. Zo ook hier niet. Er komt op een gegeven ogenblik een melaatse naar Hem toe. Een man die aan lepra leed, een vreselijke weefselziekte. Eigenlijk ongehoord wat er gebeurde, want de man mocht met een dergelijke ziekte helemaal niet in de stad komen. Melaatsheid werd over het algemeen gezien als een straf, een oordeel van God. De Joden beschouwden genezing van deze ziekte even ongewoon en onmogelijk als opstanding uit de doden. 

Daar kwam de melaatse aan, hij knielde neer voor God met een eerbied die alleen aan Hem toekwam. ‘ Als U wilt, kunt U mij rein maken Heer ‘ zei hij zacht. Zijn woorden gaven aan dat de man vast geloofde in Jezus` kunnen. Hij had zeker al heel veel over de wonderen gehoord die Jezus had gedaan. Het is heel erg dat juist zieke mensen die zoveel zorg nodig hadden door iedereen in de steek gelaten werden. Een melaatse was onrein, niet alleen omdat er besmettingsgevaar bestond maar ook omdat hij voor de mensen te boek stond als iemand die door God getuchtigd werd. 

Jezus voelde een diep medelijden in zich branden. Hij strekte Zijn hand uit met een gebaar waaruit Goddelijk gezag doorklonk ( Handelingen 4: 28,30) 

Met die hand raakte Jezus de arme zieke aan. Dat ging makkelijk want de man was erg dicht bij Jezus gekomen. Door dit aanraken riep God de macht van Zijn Vader in de hemel aan om de zieke te genezen. Heel vaak gebruikte Jezus Zijn hand bij genezingen. De man had zijn vraag nog niet gesteld, of Jezus gaf hem precies het antwoord waarop hij hoopte. ‘ Ik wil, wordt genezen! ‘ klonk het krachtig terwijl hij de man dus aanraakte. Een ongehoord gebaar voor de Joden, ze moeten het tafereel vol afschuw bekeken hebben. Maar onreinheid kon Jezus niet deren. Hij was machtiger dan de melaatsheid en de onreinheid die daaraan verbonden was. Om die reden kon hij de melaatse werkelijk rein maken. 

Op het woord van de Heer gebeurde er een wonder. De melaatsheid trok gelijk weg. De ziekte verdween als sneeuw voor de zon. De man was niet alleen genezen maar hij werd bevrijd van het oordeel en van de afzondering van de mensen. Uit het feit dat de melaatsheid in één klap verdwenen was, bleek Jezus` grote macht. Steeds opnieuw bleek dat bij genezingen door Jezus de ziekte of de bezetenheid onmiddellijk de aftocht moesten blazen. 

Jezus stuurde de man onmiddellijk naar de priesters om zich rein te verklaren. Hij wilde niet dat genezingen de boventoon zouden voeren in Zijn verkondiging van het Evangelie. Het ging Hem in de eerste plaats om de boodschap waarmee Hij naar de aarde kwam. De voormalig zieke mocht zelfs niet eens over zijn genezing praten. Hij moest eerst een reinigingsoffer offeren en zich volkomen genezen laten verklaren. De Heere Jezus had hem genezen, maar de priester moest verklaren dat het ook echt zo was. Jezus bleef zich strikt houden aan de Heilige Wet van God. Hij had grote achting en liefde voor die wetten en wilde handelen zoals het hoorde. Dit zou tot een getuigenis zijn. ( Marcus 6: 11/ 13: 9) 

De man deed echter iets anders. Hij was nog niet vertrokken naar de tempel of hij ging breeduit overal vertellen wat er gebeurd was, met als gevolg dat Jezus niet langer openlijk in een stad kon verschijnen maar op eenzame plekken buiten de steden moest blijven. Toch bleven de mensen van alle kanten naar Hem toekomen. Helaas hadden veel mensen een andere opvatting over de rol van de Messias en van de manier waarop Hij Zijn Goddelijke opdracht moest vervullen dan Zijn Vader in de hemel had. Maar Jezus trok zich daar niets van aan, rustig maar vastberaden ging Hij de weg die voor Hem bepaald was. Onderweg naar Zijn bestemming deed Hij niets dan goeds!