Lucas 16- Gelijkenis van Jezus

Lucas 16: 1 – 13 

Er was eens een rijke grootgrondbezitter. De man woonde niet aan de rand van zijn akkers, maar elders, in een stad. Zoals dat in Galilea gebruikelijk was, had hij zijn grond bij een rentmeester in beheer gegeven. Deze beheerder was verantwoordelijk voor al zijn bezittingen. Op een dag werd er een klacht tegen de rentmeester ingediend. Hij zou onverantwoordelijk zijn omgegaan met het bezit dat aan zijn zorgen was toevertrouwd en het kapitaal waarvoor hij verantwoordelijk was. 

De landeigenaar schrok en nam de berichtgeving ernstig op. Hij liet de rentmeester komen en vroeg hem: ‘Wat hoor ik daar van u?’ Toen droeg hij de rentmeester op om zich over zijn beheer te verantwoorden. Bovendien gaf hij hem zijn ontslag. Hij moest de boeken inleveren, waarin hij de crediteuren en debiteuren bijgehouden had. Daarmee kon zijn opvolger verder op het punt waar de rentmeester gebleven was. Blijkbaar ging de rentmeester ervan uit dat het waar was wat er aan klachten binnengekomen was. Het is ook  frappant dat de rentmeester geen enkel verweer tegen de klachten inbracht. Het falen van de rentmeester was niet zo groot dat de grootgrondbezitter een rechtszaak tegen zijn werknemer begon, en hij liet hem ook niet in de gevangenis opsluiten. Uit deze feiten spreekt een bepaald medelijden. 

Toen de rentmeester thuiskwam dacht hij na over zijn toekomst. ‘ Ik word ontslagen! Wat moet ik doen? Werken op het land kan ik niet. En ik schaam mij ervoor om een bedelaar te worden.’ 

Plotseling kreeg hij een lumineuze inval. Voor het laatst zou hij zijn positie als beheerder goed benutten. Nog niemand wist dat hij ontslagen was. Als hij het goed aanpakte, zou hij de schade nog enigszins kunnen beperken. Hij zou proberen om de schuldenaars zodanig aan zich te verbinden, dat ze iets goeds terug zouden willen doen, als het eenmaal bekend geworden was dat hij zijn ontslag gekregen had. Misschien zou hij zelfs een nieuwe toekomst op kunnen bouwen zonder noemenswaardige schade te lijden. Eén voor één ontbood de rentmeester zijn schuldenaars. Dat was heel gewoon, er leek geen vuiltje aan de lucht te zijn. Geheimhouding verzekerd. Iedereen met wie hij een bijzondere schikking trof, had het idee dat hij zich in een bevoorrechte positie bevond. Nog één keer zou de rentmeester dus gebruik maken van zijn bevoorrechte positie. Hij was weliswaar ontslagen, maar aan zijn ontslag was nog geen ruchtbaarheid gegeven. ( vs 5 ). Mogelijk kon hij de schade nog enigszinds beperkt houden. Zo wilde hij proberen de schuldenaars zo aan zich te verplichten dat zij hem onderdak zouden verschaffen als hij eenmaal daadwerkelijk uit zijn rentmeesterschap zou zijn gezet.

Toen de eerste schuldenaar op zijn afspraak arriveerde, vroeg de rentmeester hem naar zijn openstaande schuld. Natuurlijk wist hij al precies hoeveel schuld zijn bezoeker had, maar hij wilde het nog eens duidelijk gezegd hebben. Toen de eerste schuldenaar de hoeveelheid van 100 vaten olijfolie genoemd had, liet de rentmeester hem de schuldbekentenis  zien en vroeg hem om de helft van het aantal vaten  in te vullen. De schuldenaar kon zijn oren niet geloven, en keek de rentmeester verbluft en danbaar aan.De helft van zijn schuld was hem kwijtgescholden! Dat zou hij nooit vergeten. Als hij in de positie was om iets terug te doen, dan zou hij dat zeker niet laten, zo nam hij zich voor. Dat was precies wat de rentmeester graag wilde. Misschien waren de vijftig vaten die hij kwijtschold wel de woekerrente geweest die de rentmeester zichzelf toebedacht had. 

Nadat de eerste schuldenaar opgelucht vertrokken was, kwam de tweede schuldenaar het kantoor van de rentmeester binnen. ‘ Wat ben je dit jaar schuldig aan je heer? ‘ vroeg de rentmeester hem met een effen gezicht. ‘ Honderd zakken graan heer ‘ antwoordde de man onderdanig. Misschien was het pacht die hij af moest dragen, of de prijs voor producten die hij aangeschaft had om zijn beroep uit te kunnen oefenen. 

Er viel een korte stilte. Toen zei de rentmeester: ‘ Ga snel zitten en schrijf op de schuldbekentenis dat je hem 80 zakken graan schuldig bent. ‘ 

Er volgde eenzelfde reactie. De pachter keek de rentmeester waarschijnlijk met tranen in zijn ogen aan. Hij voelde zich uiterst dankbaar, zo lankmoedig had hij de rentmeester nog nooit meegemaakt! Zo snel hij kon, schreef hij het bedrag op, om zich vervolgens gauw uit de voeten te maken, voordat de rentmeester zich zou bedenken. De rentmeester vulde de debiteurenposten netjes in, geen haan die ernaar kraaide dat hij het bedrag naar een bodemprijs teruggebracht had. Hij kon nu wel fluiten naar de winst die hij zichzelf toebedacht had, maar hij wist ook dat hij contacten had weten te leggen die hem in de toekomst nog weleens van dienst zouden kunnen zijn. 

Zo leverde hij de administratie in. De grootgrondbezitter keek de posten na, en zag meteen dat het bedrag dat de rentmeester gevraagd had, veel lager uitgevallen was dan andere jaren. Hij begreep wat zijn ontslagen werknemer daarmee voor ogen had gehad. Tegen wil en dank bewonderde hij de rentmeester. Door af te zien van de woeker die hij zichzelf had toebedeeld, had hij vrienden gemaakt, en zijn toekomst veilig gesteld. Een verstandige zet, vond de rentmeester, hij herkende de netwerkmethode waarmee de rentmeester zijn toekomst aan het veiligstellen was geweest.  

Als motief voor Zijn waardeoordeel over de rentmeester voerde Jezus tegenover Zijn leerlingen aan dat de kinderen van deze wereld onderling met meer overleg te werk gaan dan de kinderen van het licht. Met deze kinderen van het licht bedoelde Jezus Zijn leerlingen. ( vlg. Joh. 12:36/ zie ook Efeze 5: 8 / 1 Tess. 5: 5 ), de mensen die ernst maakten met het navolgen van de wil van God. Zij stonden tegenover de kinderen van de wereld, van wie de rentmeester een duidelijke vertegenwoordiger was. Toch vond de Heere Jezus dat het onderling goed overleg tussen Zijn leerlingen te wensen overliet, en dat ze wat dit aspect betreft, nog wel iets konden leren van anderen, die Hem niet als Rabbi volgden, geen leerlingen van Hem waren, en hier ‘ kinderen van deze wereld’ genoemd werden. De woorden ; ‘ eis ten genean ten heauton ‘ betekenen hier ‘ onder elkaar’. Dus: Jezus` leerlingen konden nog wel iets leren van de manier waarop de kinderen van de wereld zich onder elkaar gedroegen. Ze hadden beter overleg,en een beter netwerk waarop ze terug konden vallen in tijden van nood. 

Met het oog op de toekomst riep Jezus Zijn volgelingen op om een voorbeeld te nemen aan de rentmeester. ‘Wanneer jullie gaan sterven, dan ontvalt u de Mammon’ zei Jezus. Daarmee bedoelde hij het geldelijk kapitaal, een afgod waaraan de rentmeester ten prooi gevallen was. “Dan zal het erop aankomen of u in mag gaan in het eeuwige rijk van God’. Jezus vertelde Zijn leerlingen dat het erop aankwam hoe ze omgingen met hun aardse bezit. Ook daarin moesten de leerlingen trouw zijn. Trouw aan Gods geboden en inzettingen, ook met betrekking tot het geven van de tienden, en het omgaan met hun geld. Wanneer iemand betrouwbaar was in iets heel kleins, dan was hij dat ook in het grotere en het grote. Wie weinig verantwoordelijkheid goed zou dragen, zou ook grotere verantwoordelijkheden aankunnen. 

Het woord ‘ pistos ‘ betekent hier ‘ trouw, betrouwbaar, waar, eerlijk ‘ ( vgl. Lucas 12: 42/ 19: 17/ 1 Kor. 4: 2 ) Het is het tegenovergestelde van het woord ‘ adikos’ wat in dit verband ontrouw, oneerlijk, onbetrouwbaar betekent. Wie onbetrouwbaar is in kleine zaken, die is het ook in grote zaken. 

Jezus hield even in, en begon toen aan de toepassing van Zijn gelijkenis. ‘ Als u ten opzichte van de wereldse mammon oneerlijk bent geweest, wie zal u dan het ware goed toevertrouwen? Jezus doelde op het aardse bezit dat ieder van de mensen is toevertrouwd. Wij mensen hebben alles van God in bezit gekregen om te laten zien dat we daar goed mee om kunnen gaan. Bij het oordeel zullen we daar verantwoording over af moeten leggen. Dan zal blijken of we goede of slechte rentmeesters zijn geweest. Wanneer zal blijken dat we onverantwoordelijk om zijn gegaan met ons geld en goed, dan zal God ons ook het eeuwige leven niet toevertrouwen. Alles wat tot het Rijk van God behoort, zal ons onthouden worden. Hetzelfde geldt met betrekking tot het beheren van het bezit van iemand anders. Ook daarin moeten we trouw en eerlijk zijn. 

‘U kunt niet God dienen en de Mammon. ‘ besloot Jezus zijn gelijkenis. Hij zette Zijn woorden kracht bij door het voorbeeld van een huisslaaf te noemen. In die tijd hadden sommige excellente slaven meer dan één meester, die graag van hun kennis en vaardigheden gebruik maakten. Maar Jezus zei dat het onmogelijk was dat zo`n slaaf van beide meesters evenveel zou houden. Hij zou de een boven de ander stellen in zijn slavendienst. Het ‘haten ‘ moet je hier vertalen met ‘op de tweede plaats stellen. ‘ 

Een dubbele waarschuwing dus in deze gelijkenis. Eén tegen geldzucht, en één tegen ontrouw in het dienen van God. In volle overgave dienen van God kan niet samengaan met een overgrote liefde voor geld. De wijsheid van wereldse mensen in de belangen van deze wereld moet door ons nagevolgd worden met betrekking tot de belangen van onze zielen.