In de Naam van de Vader (1)
Ik ben gekomen in de Naam van Mijn Vader, en u neemt Mij niet aan.
JOHANNES 5:43a (weergave DB 1545)
Nadat Jezus drie personen tot geloof had gebracht ( Nicodemus, de Samaritaanse vrouw en de koninklijke hoveling uit Kapernaüm ), en Hij de zieke man in Bethesda genezen had, zien we een wending in het verslag over de gebeurtenissen rondom Zijn persoon. De sfeer werd vijandiger en de tegenstand nam toe. Het proces tegen Christus leek al begonnen ( 5:18). De overtreding van het sabbatsgebod zou later een van de hoofdbeschuldigingen tegen Jezus worden. De sabbat was een fundamenteel onderdeel van de Joodse identiteit, maar toch stond Jezus Zichzelf heel wat vrijheden toe op die sabbat. ( zie Marcus 2: 23-28/ 3: 1-6 en parallelle passages: Lucas 13: 10-17/ 14:1-6). De man over wie het in de teksten uit Johannes 5 gaat, was al 38 jaar ziek. Zijn ziekte was een slepend proces maar niet direct levensbedreigend. Toch genas Jezus hem op de sabbat. We kunnen hieruit concluderen dat het een bewuste keuze was om iemand op de sabbat te genezen. God werkt van eeuwige tijden onafgebroken door, en Zijn Zoon deed dat ook.
( Joh.5:17) Jezus heeft van Zijn Vader de macht gekregen om naar Zijn voorbeeld te handelen. Jezus` houding ten opzichte van de sabbat liet iets van Zijn gezag zien. Jezus was naar de wereld gekomen om de ware betekenis en bedoeling van de wet – dus ook van de sabbat – uit te leggen. De sabbat moest de lasten van de mens verlichten. Iemand goeddoen, of genezen maakte daar deel van uit. ( zie Marcus 2: 27/ 3: 4 /Joh. 7:22, 23 ).
Jezus was Degene die echte rust bracht. ( Matth. 11: 28 ). Zijn aanwezigheid verving de sabbat op dezelfde manier als Jezus eerder verklaarde de tempel te vervangen ( 2: 21). Wat Jezus in de Joodse autoriteiten vooral diep teleurstelde was het feit dat ze God niet liefhadden. Dat bleek met name uit het feit dat ze Jezus niet aannamen. ( Joh. 1:11). Hij kwam immers uit naam van Zijn Vader, d.w.z. namens Diens gezag?
Als er bij de Joden sprake was geweest van oprechte liefde voor God, dan zouden ze ook Jezus hebben aanvaard. Maar nu ze Hem afwezen, gaven ze daarmee te kennen dat ze niet aan de kant van God stonden. Met hun afwijzing gingen ze tegen God en Zijn bedoelingen in. In essentie was het de Joden niet om Gods eer te doen, maar om die van henzelf. Ze zochten iemand die dezelfde bedoelingen had. Zo iemand zouden ze wél gevolgd hebben. ( vgl. Joh. 7:18). Ze zochten iemand die dezelfde gedachtewereld had als zijzelf. Jezus waarschuwde hen en zei dat er ook veel schijnprofeten waren die Gods eer niet op het oog hadden. ( Matth. 24:5, 23-24/ Marcus 13:6,21-22/ Lucas 21:8).
Was het wel zo vreemd dat de Joden niet in Jezus geloofden? Maakten ze het zichzelf niet onmogelijk? Het viel niet te ontkennen dat ze constant op zoek waren naar zelfbevestiging ( Matth. 23: 5-7/Marcus 12: 38-40/Lucas 20:45-47) Steeds maar weer probeerden ze om van elkaar en andere mensen eer te ontvangen. Maar of God een welgevallen aan hun doen en laten had, daarover maakten ze zich niet druk. ( 2 Kor.5:9/1 Tess. 2: 4/ 4:1).
Terwijl ze toch hoog opgaven van de ‘ Enige God ‘ ( Joh. 17:3/ Deut.6:4). Uit alles bleek echter dat de liefde voor God niet in hun hart zat. Anders zouden ze eraan hechten om door Hem geprezen te worden. ( 2 Kor. 10:18). De farizeeën en schriftgeleerden hadden kunnen weten dat Jezus de Messias was. In de geschriften die ze ijverig bestudeerden stond onnoemelijk veel over Hem geschreven. ( Joh. 1: 45, 46). Maar het getuigenis van Mozes namen ze niet aan. Zodoende hadden zij zich van Hem vervreemd. Met als gevolg dat Mozes hen nu aanklaagde bij Jezus` Vader. Ironische situatie. Want de Joden hoopten dat Mozes hun voorspraak bij God zou zijn. Jezus doelde op de hele Pentateuch toen Hij zei dat ze niet in Mozes geloofden omdat ze Hem als de Messias verwierpen. Het geloof dat Jezus van hen vroeg was hetzelfde geloof als waartoe Mozes hen met Zijn geschriften op had willen roepen.
Jezus Christus is de vleesgeworden en zichtbare ontferming van God de Vader. Hij is ook de vleesgeworden rechtvaardigheid van God de Vader. Maar die rechtvaardigheid was ondergeschikt. “ Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou oordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden.” ( Johannes 3: 17) God de Vader heeft Zijn Zoon aan de dood opgeofferd ‘ opdat Hij rechtvaardig is, en hem rechtvaardigt die op grond van geloof in Jezus is.’ ( Romeinen 3: 26).
De ontferming die de Joden toentertijd verwierpen werd door Jezus belichaamd en in de wereld gebracht. Daar hadden ze helemaal geen erg in. Ze kostte Jezus alles, Hij heeft daarvoor de prijs betaald met Zijn eigen leven. Niemand kon Zijn genade verdienen. Iedereen kon haar ontvangen als een vrije gift, door het geloof. ( Titus 3: 5). Zo is dat nog steeds.
Aangezien Christus het vleesgeworden bewijs is van Gods rijke barmhartigheden, is het begrijpelijk dat Zijn leven hier op aarde een aaneenschakeling was van barmhartigheden ten opzichte van allerlei mensen. Allerlei nood en pijn werden aangeraakt door de barmhartigheid van Jezus Christus. Jezus werd ook geraakt door de zonden die Hij zag.
Zijn hele dienst was ingericht naar het principe dat barmhartigheid de uiteindelijke betekenis van Gods wet is. En aangezien de Zoon van God niet was gekomen om de wet op te heffen maar die te vervullen ( Matth. 5: 17) was Hij de belichaming en openbaring van de rijkdom van Gods barmhartigheid. In onze tijd is Jezus nog net zo. ‘ Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid. ‘ ( Hebr. 13: 8) Daarom nodigt God – de Vader der ontfermingen 2 Kor. 1: 3)- ons uit om vrijmoedig voor Zijn troon te komen door Jezus Christus, onze Heer.