Johannes 4:50 (1)

Jezus zei tegen hem: Ga heen, uw zoon leeft. De mens geloofde het woord, dat Jezus tot hem sprak, en ging heen.


Jezus ontving niet in Zijn vaderland de eer die Hem toekwam, maar bij de Samaritanen.

Terwijl hij bij de Joden met afwijzing en ongeloof te maken kreeg, vond Hij dat bij de Samaritanen juist wél. Hij had ook gezegd dat de velden van Samaria wit waren om te oogsten.( Joh.4: 35). 

Het was dus heel aantrekkelijk voor Jezus om daar Zijn werk voort te zetten. Toch deed Hij dat niet, maar Hij keerde terug naar Galilea. 

Voor Zijn vertrek uit Sichar gebruikte Johannes hetzelfde werkwoord
(ex-erchomai) waarmee Hij op andere plaatsen in het Evangelie het uitgaan van Jezus van Zijn Vader aangeeft ( Joh.8:42, 13:3), en Zijn zelfovergave aan Zijn vijanden ( Joh.18:1,4). 

Jezus die terugging naar de mensen in Galilea die Hem zouden verwerpen. En dan ook nog eens terwijl Hij dat van tevoren wist. Dit gegeven werpt een bepaald licht op de situatie die nu volgt. De Joden hadden het Paasfeest in Jeruzalem meegemaakt en ze waren getuige geweest van alles wat Jezus daar had gedaan. Ze verwelkomden Jezus maar helaas niet op de goede manier. Hun houding was hetzelfde als die van de Joden uit Jeruzalem. ( Joh.2: 23 – zie kantt. SV). 

Het was maar een uiterlijk verwelkomen en droeg niet het karakter van het ‘aannemen’ in de betekenis van het aannemen dat Johannes bedoelde.(lambano / Joh.1: 12/ zie ook Joh.5:43/ Joh.3:11,32/ 12:48/ 17:8). 

Nu begint er een nieuw gedeelte waarin Johannes vertelt over een genezingswonder. Het vond plaats in Kana in Galilea, dezelfde plaats waar Jezus Zijn eerste wonder heeft verricht. Waarom Jezus juist Kana uitkoos, weten we niet precies, waarschijnlijk omdat Zijn familie daar woonde. 

In die streek bevond zich een koninklijke beambte, een hoveling. Hij was in dienst van Herodes Antipas, een viervorst. Herodes regeerde over Galilea en Perea en werd in de volksmond ‘koning‘ genoemd. De hoveling woonde in Kapernaüm. De hoveling om wie het in dit tekstgedeelte gaat, was waarschijnlijk een Jood in dienst van koning Herodes Antipas. Hij was iemand anders dan de centurio uit Mat.8:5-13/ Lucas 7:1-10.
De hoveling was vader van een zoon. Helaas was zijn zoon ziek geworden, doodziek. 

De hoveling hoorde dat Jezus in Galilea was. Zonder zich een ogenblik te bedenken begaf hij zich op weg naar Kana, een reis van ongeveer 26 kilometer. Hij reisde met grote haast want zijn zoon lag op sterven. De radeloze vader kwam bij Jezus en vroeg Hem dringend om met Hem mee te gaan en zijn zoon te genezen. Hij ging ervan uit dat Jezus wel direct met hem mee zou gaan, maar dat deed Jezus niet. 

Het lijkt alsof Jezus de man een hard en negatief antwoord gaf. Over het hoofd van de hoveling heen richtte Hij zich tot de Galileërs en verweet hen dat ze uit waren op het zien van tekenen en wonderen van Zijn hand. Hun geloof in Hem berustte op sensatie ( vgl. Joh.2:23/ 6:2,14) en dat hinderde Hem. 

Jezus richtte zich ook tot de vader van de jongen. Hij wilde voorkomen dat de hoveling om dezelfde verkeerde redenen naar Hem toekwam. Daarom stelde Hij zijn geloof op de proef. ( vgl. Joh.2:4/ 11:23).
Het zou natuurlijk heerlijk zijn om zijn zoon weer gezond te zien, maar het gevaar was niet denkbeeldig dat de hoveling dan aan het wonder genoeg zou hebben. Jezus wilde dat de man van harte in Hem zou gaan geloven. ( vgl. Joh.6: 27-29). Daarom stelde Hij het geloof van de vader op de proef. 

De hoveling liet zich echter niet wegsturen. Zijn verzoek werd een noodkreet die rechtstreeks uit zijn hart kwam. ‘Heere, kom toch, daal toch af voordat mijn kind sterft! ‘ 

Uit de noodkreet van de vader hoorde Jezus het begin van een waarachtig geloof op. Daarom gaf Hij hem een antwoord dat even kort als krachtig was: ‘Ga naar huis, uw zoon leeft!’ Dat was opnieuw een beproeving van het geloof van de vader. Jezus ging niet mee, Hij bleef waar Hij was. Maar het wonder gebeurde: de man geloofde in de woorden van Jezus. Hij had genoeg aan Zijn woord. In vertrouwen ging hij terug naar huis. Niet Jezus maar hijzelf daalde af van het Galilese heuvellandschap naar het dal van de zee van Tiberias. Daar, aan de oever van het meer lag Kapernaüm. Hij liep een dag lang terwijl hij niet wist of zijn zoon levend was of al gestorven. Gelukkig, onderweg kwamen zijn knechten hem tegemoet, terwijl ze hem toeriepen dat zijn kind in leven was. 

Wat een blijdschap moet dat geweest zijn voor die vader! Dit blijde nieuws was een bevestiging van zijn geloof in Jezus’ woorden. Zijn dienaren werden onverwachts getuigen, ze hadden er geen notie van wat er gebeurd was. ‘Wanneer is er verbetering opgetreden in zijn situatie?‘ vroeg de vader. Toen hij hoorde dat het precies op het tijdstip was dat Jezus Zijn machtswoorden had uitgesproken was er geen twijfel meer mogelijk. Het machtswoord van Jezus had zijn kind genezen. Dit bracht de man ertoe om zich in geloof aan Jezus over te geven. Johannes heeft dat tot uitdrukking gebracht door het woord ‘ pisteuo’ te gebruiken. ( geloven in absolute zin). 

Het wonder bleef niet beperkt tot de hoveling. Zijn huisgenoten volgden hem in die stap. Een prachtig voorbeeld van de bedoeling van de Heere Jezus Christus: Hij wil dat wij, nadat wij tot geloof gekomen zijn, ook anderen voor Hem winnen. 

Het terugkeren van Jezus naar Galilea en het wonder van de genezing in dezelfde plaats als waar het wonder van Kana plaatsvond, geeft de aandachtige lezer de indruk dat het om de afronding van een bepaalde cyclus gaat. Galilea vormde steeds het uitgangspunt voor de openbaring van Zijn Messiaanse heerlijkheid. Jezus keerde terug naar de plek waar alles begonnen was. Hij begon er met een wonder, en eindigde er met een wonder. 

Zo is Jezus. Hij begint in ons leven met een wonder van hartsvernieuwende genade. Hij eindigt ons leven met wonder van stervensgenade. Wie in Hem gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. ( Johannes 11 : 26). 

Geloof je dat?   

Opwekking met tekst 347 Ik geloof in God de Vader (youtube.com)