Johannes 1: 27 en het citaat van Luther

Alles verwerpelijk om Christus
Deze is het, Die na mij komen zal, Die voor mij geweest is, voor Wie ik niet waard ben dat ik Zijn schoenriem zou losmaken.
JOHANNES 1:27 (weergave DB 1545)

Als er iemand bestond die zichzelf onder de heerschappij van Jezus Christus geplaatst heeft, dan was dat de apostel Paulus wel. In Filippenzen 3 gaf hij een klinkend curriculum vitae. Niemand kon aan hem tippen. “Als andere menen op zichzelf te kunnen vertrouwen, dan kan ik dat zeker.” schreef hij. ‘Ik werd besneden toen ik acht dagen oud was, en behoor tot het volk van Israël, tot de stam van Benjamin. Ik ben een geboren Hebreeër, met de wetsopvatting van een farizeeër en heb de gemeente fanatiek vervolgd. Aan wat er in de wet over gerechtigheid staat, voldeed ik volledig.’ ( Filip.4: 4-6) voegde hij er aan toe. Een perfect mens dus! 

‘Maar wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. Sterker nog, alles beschouw ik als verlies. Het kennen van Jezus Christus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van Hem heb ik alles prijsgegeven. Ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen en één met Hem zijn. Niet door mijn eigen rechtvaardigheid omdat ik de wet naleef, maar door die van God, de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus. Ik wil Christus kennen en de kracht van Zijn opstanding ervaren. Ik wil delen in Zijn lijden en aan Hem gelijkvormig worden in Zijn dood. In de hoop misschien zelf ook uit de dood op te staan.’ ( Filip.4: 7-11) schreef Paulus vervolgens. 

Het roemen in Jezus houdt in dat een gelovige voor zijn of haar behoud uitsluitend en alleen vertrouwt op wat Jezus voor hem heeft gedaan ( 2 Kor. 10: 17/ Gal.6 : 14). Wie niet op Jezus vertrouwt, leeft nog in zijn oude natuur. De Joden vertrouwden op wat ze van huis uit meegekregen hadden: ze waren afstammelingen van Abraham. Als rechtgeaarde Joden waren ze op de achtste dag besneden. Bovendien hielden ze de wet. 

Ze dachten dat ze op basis van deze feiten tot Gods volk gerekend werden en rechtvaardig waren voor God. Paulus bewees in Filippenzen 3 dat hij als rechtvaardig levende Jood door niemand te evenaren was. 

Naar het voorschrift van de wet besneden, en volbloed Jood! Een nazaat van een wetsgetrouwe familie. Geen proseliet maar een Israëliet met een geweldige stamboom. Met betrekking tot de interpretatie van de wet had hij voor de partij van de farizeeën gekozen. Deze partij stond bekend om een uiterst strikte naleving van de wet. Zijn leermeester was de meest bekwame wetsleraar van de farizeeën: Gamaliël. Paulus was geen lauwe leerling maar een discipel met een perfecte attitude en een volmaakte inzet. Het houden van de  wetten van Mozes was zijn vermaak. 

Paulus stond dus bovenaan het rijtje binnen het Jodendom. Maar toen hij Christus leerde kennen kwam hij erachter dat zijn voortreffelijke levenswandel hem tot een valstrik dreigde te worden omdat zijn perfectionisme hem in de weg stond als het erop aan kwam om alleen op de genade van Jezus te vertrouwen. Alleen via de genade van de Heere Jezus  kon hij gerechtvaardigd voor God verschijnen. Door deze conclusie kwam Paulus tot een verwerping van zijn vroegere leven. De reden waarom Paulus alles als vuilnis weggooide – en Luther na hem – was omdat het kennen van de levende God in een persoonlijke geloofsrelatie zijn vroegere leven oneindig ver te boven ging. 

Woorden zoals ‘vuilnis’ en ‘drek’ klinken nogal cru. Persoonlijk moest ik het citaat van Luther wel even verwerken tenminste, maar de uitdrukkingen worden begrijpelijk als je beseft welke vergelijking Paulus en Luther maakten. Jezus Christus te kennen en door Hem van al je zonden te worden verlost is zo bevrijdend dat je daarvoor al je eigen inspanningen graag opgeeft. Meer nog:  je leert ze in het licht van de eeuwigheid te verwerpen zoals Paulus en Luther dat hebben gedaan.