Hebreeën 5 (1)

De gewone hogepriester is een mens die God om hulp mag vragen voor andere mensen. Hij brengt offers voor wat zij verkeerd gedaan hebben. De hogepriester weet hoe moeilijk het is om te leven zoals God het wil. Want hij leeft zelf ook niet altijd zoals God het wil. Daarom moet hij ook offers brengen voor wat hij zelf verkeerd heeft gedaan. NIemand kan zichzelf hogepriester maken. God kiest iemand uit om hogepriester te worden. Dat deed Hij al bij Aäron, de eerste hogepriester. Ook Christus heeft zich niet zelf hogepriester gemaakt. Dat heeft God gedaan. Want in de heilige boeken heeft God tegen Christus gezegd: ‘ Vanaf vandaag ben je Mijn Zoon en Ik ben jouw Vader.’ En God heeft ook gezegd: ‘Jij zult voor altijd Priester zijn, net als Melchizedek.’

Toen Christus als mens op aarde leefde, heeft Hij met luide stem tot God gebeden. Vol verdriet heeft hij God gesmeekt om Hem te redden van de dood. En omdat Christus veel eerbied had voor God, heeft God naar Zijn gebeden geluisterd. Als je gehoorzaam wilt zijn aan God, dan hoort ook het lijden erbij. Zelfs Christus heeft dat moeten leren, terwijl Hij de Zoon van God is!
Toen Christus gestorven was, kreeg Hij alle eer in de hemel. God heeft Hem daar Hogepriester voor altijd gemaakt. Dankzij Christus kunnen alle mensen die Hem gehoorzaam zijn, voor altijd gered worden.’

Ik zou jullie nog veel meer willen vertellen over Christus, die onze Hogepriester voor altijd is. Maar dat is allemaal moeilijk aan jullie uit te leggen. Want ik heb gemerkt dat jullie niet goed meer luisteren. Als het gaat om het geloof, lijken jullie steeds meer op kleine kinderen die nog melk drinken bij hun moeder. Zulke kinderen kunnen nog niet vertellen wat goed en kwaad is. Volwassenen kennen het verschil tussen goed en kwaad wel. Dat hebben ze geleerd. Jullie zouden allang volwassen moeten zijn in je geloof. Jullie horen al zo lang bij Christus, dat jullie zelf uitleg over Hem zouden moeten geven. Maar zo is het niet, ik moet bij jullie eigenlijk helemaal opnieuw beginnen met mijn lessen over Christus. 

De vergelijking gaat verder, opnieuw is Jezus Christus het voorwerp van onze aanbidding en beschrijving. Hij wordt als een volmaakt voorbeeld voorgesteld aan de leden van het huis van Aäron. Het was zo dat elke hogepriester uit de mensen genomen moest zijn om zijn broeders en zusters in het geloof bij God te kunnen vertegenwoordigen. Niemand minder dan God zelf stelde de hogepriester aan ( 7: 28) Een hogepriester had als taak om in alle Goddelijke zaken de zonden voor het aangezicht van de Heere te verzoenen. ( vgl. Hebr.2: 17). 

Jezus en de Oud-Testamentische hogepriesters voldeden aan deze eisen. Terwijl de Heere Jezus Zijn leven gaf, offerden de hogepriesters op Grote Verzoendag onbloedige spijsoffers, en bloedige dierenoffers. ( Hebr. 9:7/ Lev. 16 / Hebr. 9:9)Hoewel een hogepriester als geestelijk leider geacht werd heilig en zuiver te leven, bleef hij zelf ook een zondaar, die het nodig had om in de eerste plaats voor zijn eigen zonden verzoening te doen. Hierdoor kon hij echter wel begrip opbrengen voor de mensen die met hun zonden naar hem toekwamen. De grondwoorden metrio-pateo verwijzen naar het sum-pateo (medelijden) van de Heere Jezus ( zie ook Hebr. 4: 15). 

In essentie betekent het dat de hogepriester met gematigdheid mee kon voelen met de zondaar. Niet met drift of woede, maar veel meer met begrip en geduld. De Heere Jezus kon met de mensen meevoelen omdat Hij zelf ook mens was geweest. Hij wist wat het was om moe, dorstig en hongerig, lichamelijk zwak en verzocht te zijn. 

Zwakheid gaat niet alleen om de kwetsbaarheid van de menselijke natuur, maar ook om het zondige karakter ervan. De hogepriester moest wijsheid betrachten in het oordeel. Zo had je de ‘onwetenden’, mensen die niet opzettelijk gezondigd hadden. Voor deze soort overtredingen en mensen bestond vergeving. ( vgl. Hebr.9:7/Lev.4:13/Num.15:22-29) Maar de wet kende geen vergeving voor opzettelijke zonden, zaken die met voorbedachte rade gedaan  waren. ( Num.15:30, 31) Ook de Hebreeënbrief beaamt deze uitspraken ( Heb.10:26/ Hebr.6:4) Gewoonlijk betekent planaomai: ‘ bewust afwijken van de juiste weg’( vgl. Hebr.3: 10) Bij ‘dwalenden’ gaat het waarschijnlijk om zondaars die bewust, maar niet met voorbedachte rade gezondigd hebben. 

Het was overduidelijk dat Jezus de Zoon van God was. Niemand heeft Hem hier op aarde op een zonde kunnen betrappen. Alle beschuldigingen aan Zijn adres waren vals. Het delen in onze menselijke natuur heeft bij Hem nooit tot een zonde geleid. Het meevoelen met onze zwakheden ook niet. Dat was bij de hogepriesters uit het huis van Aäron wel anders. ( Hebr. 7:27, 28) Opnieuw begrijp je waarom menselijke hogepriesters eerst voor hun eigen zonden moesten offeren, voordat ze dat voor het volk konden doen. 

Omdat de Hebreeënbrief zijn relaas in de tegenwoordige tijd neergezet heeft, is het aannemelijk dat ten tijde van het schrijven van deze brief het Joodse hogepriesterlijke ambt nog werd bekleed. De brief moet dus voor 70 voor Christus zijn geschreven. Een hogepriester moest voor God acceptabel zijn. Dit was om de waardigheid van het ambt te beschermen. In het Oude Testament waren Aäron en zijn nageslacht geroepen om priester te zijn. Het familiehoofd van dit geslacht kreeg later de titel hogepriester. 

Maar deze heilige instelling veranderde helemaal toen de Romeinen aan de macht kwamen in Palestina. De bezetter van Israël stelde naar willekeur hogepriesters aan. Steekpenningen, machtspolitiek en persoonlijke belangen, daarom ging het. Het kon de Romeinen niets schelen of de hogepriester uit het geslacht van Aäron afkomstig was. Daarom erkenden veel joodse stromingen en sekten dit hogepriesterschap helemaal niet. 

Alleen de Heere Jezus Christus voldeed aan dit priesterschap. Hij heeft Zichzelf niet verheerlijkt, maar ging de weg van vernedering en lijden, opdat Hij door de Vader geëerd zou worden. Het gegeven dat God gesproken heeft, en Christus heeft aangesteld voor het Hogepriesterschap, wordt aangetoond met twee citaten uit het Oude Testament. ( Hebr. 5:5b, 6). Het eerste citaat komt uit Psalm 2:7 en het tweede uit psalm 110: 4) Deze teksten geven de eenheid van het Zoonschap, koningschap en priesterschap van Jezus Christus aan. Opnieuw verwonder je jezelf over deze volmaakte God en Heere. Hij is al onze lof en dank zo waard!