De definitie van het geloof waar Hebreeën 11 mee begint, wordt geïllustreerd met de bekende lijst van helden uit het oude verbond. Maar ondanks hun opvallende geloof en de goddelijke goedkeuring hebben deze mensen uit het Oude Testament nooit het nieuwe verbond gezien, de vervulling van de beloften die hun gedaan zijn. Hun voorbeeld leidt tot een aansporing gebaseerd op het beeld van een wedstrijd ( 12: 1-2). Dat beeld laat het verband zien tussen het geloof en het uithoudingsvermogen in de beproeving. Het leven van een christen is als een wedstrijd, geïnspireerd door het voorbeeld van voorgangers en geconcentreerd op Christus. Hij is degene die de weg van het geloof opende, en die tot in de volmaaktheid heeft gevolgd. Hij is de bekroning van de lijst in Hebreeën 11. Het lijden van Christus was niet zinloos, maar maakte Hem tot de Bron van eeuwige redding. Precies zo is het lijden van de gelovigen onderdeel van de leerschool waarmee God hen wil brengen tot een rechtvaardig leven – een leven in vrede. ( 12: 3-13)
Abraham, de stamvader van Israël, de Vader der gelovigen, is een van die geloofsgetuigen. Hij is de eerste in het Oude Testament over wiens geloof uitdrukkelijk gesproken wordt. ( Gen. 15: 6).
Het geloof van Abraham bleek uit het feit dat hij zonder tegenspreken deed wat God van hem vroeg. Hij gehoorzaamde om te gaan naar een plaats die hij als erfdeel zou ontvangen. Aan het speken van God was dus een belofte verbonden. Hij vertrok terwijl hij niet wist waar hij terecht zou komen. Hij had het land van de belofte nog nooit gezien. Gehoorzaamheid is een kenmerk van het geloof, terwijl ongehoorzaamheid het tegendeel bewijst. Abraham begon een verre reis naar het beloofde land. Maar toen hij daar aankwam bleek het land al bewoond te zijn. Tegen wil en dank werd hij een inwoner zonder burgerrechten, zonder status. ( Hand. 7: 5)
Pas na het overlijden van zijn vrouw Sara kreeg hij toestemming om een graf te kopen. ( Gen. 23: 17). Zo was hij een vreemdeling in een vreemd land. Het was hem ook niet toegestaan om een stad te bouwen. Ze moesten in tenten blijven wonen, zoals nomaden gewoon waren. Volgens de wetten van Mozes ( Exodus 22: 20 ) klopte daar niets van. Juist vreemdelingen zonder rechten moesten goed behandeld worden.
Bijzonder maar waar: we lezen niets van opstandige gedachten bij Abraham. Hij ging niet terug naar zijn vaderland maar bleef wonen in het land dat hem door God als bezit beloofd en toegekend was. De belofte leek ver weg zowel voor Abraham als voor zijn zoon Isaäk en zijn kleinzoon Jakob. Door het geloof hield Abraham het vol om vreemdeling te zijn en in tenten te wonen. Langzamerhand leerde hij zijn verwachting niet uitsluitend en alleen op dit tegenwoordige leven te richten. Meer en meer stelde hij zijn hoop op het toekomende leven. Hij begon te begrijpen dat het geloof het overtuigend bewijs is van de dingen die je niet ziet.
Een stad met fundamenten is een beeld van vastheid, veiligheid en duurzaamheid. Het contrasteert sterk met het wonen in een tent. Als er een storm opsteekt worden de pinnen van een tent zo uit de grond gerukt. Een tent kan ook zo worden afgebroken en verplaatst.
Van de stad die fundamenten heeft is God de ontwerper en bouwmeester. De stad is niet door mensenhanden gebouwd maar wordt in Hebreeën 12: 22 het hemelse Jeruzalem genoemd. Het Oude Testament had al profetieën over een nieuw Jeruzalem dat alle aardse mogelijkheden overtreffen zal. ( Jesaja 54: 11-13 / Zacharia 2: 7-9)
De belofte van een aardse rust biedt uitzicht en perspectief van een volmaakte hemelse rust. In Hebreeën 11 geeft de belofte van een aards vaderland het uitzicht op een volmaakt hemels erfdeel. Een hemels vaderland, een hemelse stad!
Terwijl Abraham geloofde, moest Sara lachen om de belofte van God. Romeinen 4: 19 vermeldt dat zowel Abraham als Sara ‘ afgestorvenen ‘ waren. Dat wil zeggen dat ze niet meer vruchtbaar waren. Ze waren dan ook resp. 100 en 90 jaar oud. Ondanks dat ontvingen ze allebei kracht om nageslacht te verwekken en te dragen. Als je met natuurlijke ogen naar deze gebeurtenis kijkt begrijp je er niets van. Het is een wonder van God geweest, zoals de Bijbel vol staat met dingen die naar de mens gesproken niet konden gebeuren maar toch gebeurden.
Wie de lijst met geloofshelden naleest komt tot de conclusie dat juist bezitters van een groot geloof zwaar op de proef werden gesteld. Door hun grote geloof konden Gods kinderen landen veroveren, werden ze gered uit het vuur, en uit een kuil vol leeuwen. Ze konden vluchten voor vijanden die hen met het zwaard wilden doden. Op momenten dat ze zwak waren kregen ze krachten van God. Als er oorlog was, waren ze sterk en konden ze hun vijanden weg jagen. Ook waren er vrouwen die zo’n groot geloof hadden dat ze hun dode kinderen levend terugkregen. Sommige mensen werden mishandeld maar ze wilden niet bevrijd worden. Omdat ze geloofden wisten ze dat ze iets beters zouden krijgen: het eeuwige leven. Anderen werden beledigd en met de zweep geslagen. En ze zaten in de gevangenis . Weer anderen werden met stenen bekogeld en doodgegooid, in stukken gezaagd of doodgeschoten. Soms hadden mensen alleen maar dierenvellen om aan te trekken. Ze waren arm en werden vernederd en mishandeld. Ze waren te goed voor deze slechte wereld. En daarom moesten ze wonen in woestijnen in de bergen in grotten en in holen onder de grond.
Al die mensen hadden een groot geloof. Daarom heeft God in de Bijbel over hen verteld. Toch hebben ze tijdens hun leven niet gekregen wat hen was beloofd. Want God had bepaald dat het allerbelangrijkste pas in onze tijd zou gebeuren: Jezus Christus zou op aarde komen en voor de mensen sterven. Pas dan zouden die mensen, samen met ons, worden gered.
Uit de Bijbel kennen we dus veel mensen met een groot geloof. We moeten hun voorbeeld volgen.Laten we daarom steeds blijven denken aan Jezus. Hij zorgde ervoor dat wij gingen geloven en Hij maakt ons geloof volmaakt. Hij vond het niet erg dat Hij vernederd werd. Want Hij dacht aan de beloning die Hij in de hemel zou krijgen. En nu zit Hij naast God, aan de rechterkant van Gods troon.
Ja, blijf aan Jezus denken! Toen Hij door slechte mensen uitgescholden werd, heeft Hij volgehouden. Ook wij moeten volhouden en niet opgeven. ( Hebr. 11 : 33-40)