Het was middernacht en er begon iets vreselijks te gebeuren. Met getrokken zwaard trad een verderfengel Egypte binnen. De opdracht die hij van God gekregen had was niet te bevatten. De engel moest elke eerstgeboren zoon van de mensen, en dieren doden. De maatregel betrof zowel hoog als laag onder de bevolking. De eerstgeboren zoon onder de gevangenen, zowel als de koningszoon, moesten worden gedood. Een luide langgerekte schreeuw, gevolgd door luide jammerklachten klonken door het hele land. De farao en al zijn dienaren ontdekten dat hun oudste kind dood in bed lag. Om de ernst van de zaak duidelijk te maken vermelden de geschriften van Mozes dat er geen huis was in Egypte waarin geen dode te betreuren viel. Iedereen wist wat de reden van deze vreselijke ontdekking was. In allerijl werden Mozes en Aäron geroepen. Die lieten niet lang op zich wachten. Ze waren nog maar nauwelijks voor de koning verschenen of de farao gebood hen geëmotioneerd onmiddellijk te vertrekken. De farao ging niet langer in onderhandeling, maar sommeerde de beide mannen om te gaan, en hun God te dienen in de woestijn op de manier zoals ze dat steeds hadden gewild. Ze mochten al hun goederen en have meenemen, de hele kudde dieren, de farao wilde nog maar één ding: dat het volk Israël vertrok.
Zoals je zo vaak kunt lezen in de Bijbelse geschriften vroeg een heidense koning nu om een zegen. Met dit verzoek sprak de farao – de veronderstelde zoon van de god Horus en de zonnegod Ré – zijn afhankelijkheid uit tegenover de Heere. Het is onbegrijpelijk dat een vader die zojuist zijn kind verloor nog de tegenwoordigheid van geest had om iets dergelijks te vragen. Je kunt hier maar één ding uit opmaken: de Heere wilde dat wij, de lezers uit later tijden, de almacht van de Heere zouden zien, en respecteren met diep respect. .
De Egyptenaren hadden nog maar één verlangen: dat de Israëlieten zo snel mogelijk zouden verdwijnen uit hun land. Ze waren allemaal doodsbang dat ze ook zouden sterven als de slaven nog langer zouden blijven. Door de haast kreeg de uittocht meer het karakter van een verdrijving. De urgentie om weg te gaan was zo groot dat de Israëlieten geen tijd hadden om het deeg waarmee ze het brood bakten te laten rijzen. In allerijl wikkelden ze hun baktroggen met daarin het ongezuurde deeg in klederen en droegen het geheel op hun schouders mee.
Alle instructies van Mozes werden nauwgezet opgevolgd. Mozes had gezegd dat de Israëlieten de Egyptenaren moesten vragen om hun vaten van zilver en goud, en om hun prachtige gekleurde klederen. Ze kregen alles waar ze om vroegen, de Heere zorgde daarvoor. Zo werd het volk door de hand van God toebereid voor hun reis naar het beloofde land. Eindelijk was het zover! Een enorme kolonne mannen, vrouwen, kinderen, dieren, en bepakking zette zich in beweging. Tegen de avond was er niemand meer in het land Gosen. De slavenhutjes bleven stil en verlaten achter. Een aanklacht tegen alle uitbuiting en mishandeling.
Alles ging er zeer geordend aan toe. Zeshonderd groepen mensen vertrokken uit Egypteland. Niemand bleef achter. Er trokken zelfs nog wat andere groepen mee. Waarschijnlijk waren dat mensen die in de grote angst en chaos door de plagen liever meewilden met het volk van de God die zo duidelijk de sterkste en machtigste was geweest.
Precies 430 jaar na de aankomst van Abraham in het land Kanaän, vertrokken zijn nazaten uit het land van slavernij. Ook de beenderen van Jozef gingen mee, zoals hij dat zijn zonen had laten beloven toen hij stierf.
De uittocht uit Egypte, zowel als de beschrijving van de instelling van Pesach zijn de belangrijkste feiten van het Oude Testament. Ze worden tot op de dag van vandaag nog herdacht en gevierd. Een slavenvolk werd vrijgemaakt om de Heere hun God in alle vrijheid te dienen en thuis te brengen op de plek die Hij eens aan Abraham beloofd had.
Het is heel bijzonder om te zien hoeveel moeite de Heere door alle eeuwen heen gedaan heeft om Zijn volk in de vrijheid te zetten. Hij wil mensen bevrijden van het juk van de zonde, en van alle gebondenheid om Hem te dienen, zoals Hij dat graag hebben wil. De dienst van God is geen slavernij, het is een heerlijke dienst. Die het hart verblijdt en de geest verheugt. Het is een feit dat zelfs het volk van God de diepe essentie van deze dienst niet begrepen heeft. Toch doet de Heere tot op de dag van vandaag Zijn uiterste best om ons de lieflijkheid van Zijn woorden in te laten zien.
Die nacht die nooit vergeten zou worden waakte de Heere om Zijn volk uit te leiden uit Egypte. Daarom waken de Israëlieten nog steeds in deze nacht.