En er zal een fontein uit het Huis des Heeren uitgaan, en zal het dal van Sittim bewateren. ( 3: 18)
Zoals Obadja voor hem had gedaan, hanteerde Joël het motief van de ‘ dag van de Heer’ als een eindtijdbegrip. Er was een oordeel over Juda gekomen in de vorm van een sprinkhanenplaag. Dit oordeel was een voorbode van het laatste oordeel over alle volken die vijandig stonden tegen de Heere. Daartegenover stelde Joël de bevrijding van het berouwvolle volk van God ( 2:18-27). Deze bevrijding staat garant voor het definitieve heil voor het volk van God dat op de dag van de Heer ontkomen zal aan het oordeel.
Met deze laatste woorden bracht de profeet Joël een unieke boodschap. Terwijl tot dan toe maar enkele uitverkoren personen Gods Geest ontvingen, en door die Geest konden profeteren, zouden in de toekomende tijd alle leden van Gods volk aan dit werk van de Geest deel krijgen en ze zouden ook profeteren.
Niet de dreiging, maar de belofte van zegen en redding stond nu centraal. Dat blijkt uit de opbouw van de verzen uit het boek Joël, die helemaal omkaderd worden door heilrijke beloften.
- De belofte van de Heilige Geest voor alle mensen ( 1-2)
- Aankondiging van de dag van de Heere ( 3-4)
- Belofte van redding voor iedereen die de Naam van de Heer aanroept ( 5)
De heerlijke beloften van God golden nu voor allen die Zijn Naam aanriepen, dat wil zeggen: voor al Gods kinderen.
De profeet Ezechiël had het ook al over een dergelijke uitstorting van de Geest van God over het huis van Israël gehad. ( Ezechiël 39: 2: 9 )
Uit de woorden van Joël kun je opmaken dat de beloften van God niet langer bedoeld waren voor het volk van Israël als collectief, maar dat zij zich uitstrekten tot ieder individu. De verzuchting van Mozes die hij eeuwen eerder uitgesproken had: ‘ Dat het hele volk profeten ware’ ( lees: dat de Heere Zijn Geest op hen uit zou storten ) zou waarheid worden. Niet langer zouden alleen profeten openbaringen van God ontvangen, en zien wat voor het oog van gewone mensen verborgen bleef, maar de Heere zou zich aan het hele volk openbaren. Zonen en dochters zouden profeteren, ouderen zouden dromen hebben en jongeren zouden visioenen zien. Zelfs over slaven en slavinnen zou God van zijn Geest uitstorten.
Opnieuw openbaarde Joël nu een aankondiging van de dag des Heeren. (vgl.Joël 1:15-20/2: 1-11)
‘ Dan zal Ik tekenen geven aan de hemel en op de aarde. Bloed en vuur en zuilen van rook. De zon verandert in duisternis, en de maan in bloed. Dan komt de dag van de Heer groot en ontzagwekkend.’ ( Joël 3:3,4) De beelden die Joël schetste waren die van een stad die in een veldslag verwikkeld was, en bruut geplunderd en uitgemoord werd. De kosmische verschijnselen waarmee deze dag gevuld was, maakten het geheel nog afschrikwekkender. Kort en goed, er zou een geweldig oordeel losbarsten over Juda en Jeruzalem. Het zou onmiskenbaar duidelijk worden dat God almachtig is. Hij zou door dit oordeel heen Zijn volk verlossen van alle heidense vijanden.
Er gebeurt iets bijzonders met de profetie van Joël. Ten opzichte van eerdere aankondigingen van de dag des Heeren ontwikkelde er zich een fundamenteel verschil. Hier vormt de profetie niet langer een bedreiging voor het volk van God ( zoals in Joël 2: 1-11), maar Joël mocht verkondigen dat de Heer, de God van Israël Zijn volk zou bewaren op die dag. Het zou zo zijn dat ieder die de Naam van de Heer zou aanroepen, gered zou worden. Op de berg Sion en in Jeruzalem zou ontkoming zijn voor het oordeel. Wat een geweldige profetie. En daar bleef het niet bij, er zouden stromen van zegen losbarsten. De Heere zou Zijn Geest uitstorten op allen, zodat het volk Israël niet meer afhankelijk zou zijn van profeten of enkelingen. De omgang van de Elohim met Zijn volk zou zo hecht zijn dat aan allen de openbaring geschonken zou worden. Bovendien zouden al de Zijnen veilig zijn tegen het oordeel dat komen zou. De dag des Heeren, die met zoveel schrikwekkende tekenen gepaard zou komen, zou hen niet deren.
In het Nieuwe Testament zou de apostel deze woorden aanhalen, wanneer hij op de Pinksterdag het woord zou nemen. Hoewel toen de profetie van Jezus nog niet helemaal vervuld was, en Hij nog niet voor de tweede keer naar de aarde teruggekomen was, waren de beloften die Hij gedaan had zo duidelijk aanwezig dat Petrus vol vuur en geestdrift aan deze woorden refereerde. ( Hand. 2:39)
We lezen in Joël 3: 3 en 4 hoe indrukwekkend en dreigend de dag van de Heer eruit zag. Iedereen moest er bang voor zijn. Er moest gewaarschuwd worden, en er moest met een trompet geblazen worden. Er zou – zoals in de inleiding beschreven – een sprinkhanenplaag komen die de stad aan zou vallen. Niemand zou in leven blijven, tenzij dat de mensen zouden vasten en hun berouw aan de Heer zouden laten zien. Terwijl vijandige volken gestraft zouden worden, zou de stem van de Heer klinken in Jeruzalem. Zijn stem zou klinken als het brullen van een leeuw. Als hij sprak zouden hemel en aarde beven, zon en maan geen licht meer geven, en alle sterren verbleken.
Grote tegenstellingen worden afgeschilderd, het volk van Israël zou veilig zijn bij de Heere omdat Hij hun God was. Er zou een heilrijk perspectief voor hen aanbreken. Op de berg Sion zou leven in overvloed zijn. Dat leven zou in groot contrast staan tot de ellende in Joëls dagen, dagen waarbij de sprinkhanen de wijnstokken op de bergruggen van Juda hadden kaalgevreten zodat er geen wijn meer voorhanden was. ( Joël 1:5-7/ 11-12). Dagen waarin de droogte de steppen in het heuvelachtige land compleet zou hebben verdroogd, zodat het vee nauwelijks in leven zou blijven, laat staan melk zou geven. ( Joël 1:17-18).
Een heerlijke toekomst zou zich openbaren. De overvloed zou zo groot zijn, dat de wijn en melk van de bergen en heuvels af zouden druipen. De zegen die hier al voorzegd wordt, zou het al eerder beloofde heil nog overtreffen. ( Joël 2:24).
Alle waterstromen van Juda, die in de dagen van de profeet Joël er nog verlaten en verdroogd bij zouden liggen( Joël 1: 20 ), zouden vol heerlijk fris water stromen. Uit het huis van de Heere zou een bron ontspringen die het ‘dal van Sittim zou bevloeien. De naam – het dal van Sittim – is een symbolische naam, ze geeft aan dat er gedacht moet worden aan een woestijndal dat zo droog is dat alleen de acacia er nog groeit.
Dit beeld lijkt sterk op de visioenen van Ezechiël. In Ezechiël 47 zag deze profeet een tempelbeek die uit het huis van God kwam en het dorre land tot leven wekte. De overvloedige vruchtbaarheid van het land kwam voort uit die levenwekkende stroom, en heel het land mocht delen in de zegen van het leven.
Heerlijke beloften! Maar terwijl de profetieën van Ezechiël en Joël sterk gericht bleven op het volk van Israël, zou het Nieuwe Testament veel verder gaan. Ook niet-Joden zouden ingelijfd worden in de zegen van de Messias. En ingelijfd worden bij het verbondsvolk van God. Ook zij – en wij dus – mogen delen in de zegen die ook duidelijk wordt in het boek Openbaringen. Iedereen die het Lam aanbidt en dient zal ingelijfd worden en welkom geheten in het Nieuwe Jeruzalem, waar de Heere zal wonen in het midden van Zijn volk. ( Openbaringen 21-22)
Een troostrijk vergezicht! Daar zal Hij alles in allen zijn en voor eeuwig blijven! Amen.