1 Korintiërs 13:1

Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schallende cimbaal. 1 Kor. 13:1 

Op ongeëvenaarde wijze heeft de apostel Paulus beschreven wat de sleutel is tot het juiste gebruik van alle geestesgaven: de liefde. 

Zonder liefde heeft geen enkele gave nut, al is ze nog zo geestelijk. De liefde tot onze geestelijke en lichamelijke broeders en zusters is het onmisbare ingrediënt en zorgt ervoor dat alle gaven dienen tot opbouw van de christelijke gemeente. 

Zoals Paulus al eerder beschreven had dat kennis zonder liefde nergens toe leidt, zo toonde hij ook aan dat geestelijke gaven zonder liefde niets wezenlijks tot stand kunnen brengen.

Terwijl hij zichzelf als voorbeeld stelde, probeerde Paulus zijn lezers duidelijk te maken dat het geen zin had om met tongen / talen te spreken zonder het belangrijkste element – de liefde. Soms is de genadegave van tongen / talen herkenbaar als het spreken in bepaalde talen van mensen. (Hand.2:6). 

Dit betreft geen aangeleerde talenkennis van mensen maar het is een wonder waarbij de Heilige Geest mensen woorden in de mond legt. Woorden die door de spreker zelf niet goed begrepen worden, maar die toch een bestaande taal vormen. Wanneer de gaven van tongen / talen gebruikt worden als een gebedstaal ( vgl.1 Kor.14:2,28), dan kan de Heilige Geest inspireren tot het spreken van een hemelse taal. Alleen God en Zijn heilige engelen verstaan die taal. (Rom.8:26, 2 Kor.12:4). 

Als eigen eer en zelfbevestiging de motivatie zijn voor het spreken in tongen en talen dan heeft dit spreken totaal geen zin. ‘Galmend koper en een rinkelende cimbaal’ is het dan, aldus Paulus. In het oude heidendom werden allerlei ruig klinkende muziekinstrumenten gebruikt om in een toestand van trance te raken. 

Het spreken in hemelse tongen of talen heeft dan ook geen meerwaarde boven het dreunende ritme van instrumenten als de liefde daar niet bij komt. ‘Agapè’ de onbaatzuchtige liefde van God voor de mens. Dit woord wordt in de Septuaginta het meest gebruikt. In het Nieuwe Testament wordt het woord gebruikt voor de onbaatzuchtige liefde van de gelovigen voor God en voor de medemens.