1 Korintiërs 7:31

1 Korintiërs 7: 31
Want de wereld die wij kennen, gaat ten onder. 

Als wij tot geloof gekomen zijn verandert alles. Ons onrustige hart vindt rust in God en gaat in de eerste plaats uit naar het kennen van Jezus Christus. We gaan niet meer voor honderd procent voor ons leven hier op aarde. Tenminste, daar waarschuwde Paulus de gemeenteleden van Korinthe voor. Het gebruik maken van deze wereld, en het verdienen van een inkomen om te leven, mocht de gelovigen niet langer zodanig in beslag nemen dat zij er helemaal in op zouden gaan. Gelovigen leven wel in de wereld, maar zijn niet van de wereld. ( vgl. Joh. 17: 11,18 / Joh. 15:19) 

Paulus waarschuwde ernstig omdat hij niet wilde dat de gelovigen totaal op zouden gaan in hun zakelijke beslommeringen. De oude wereld had zijn langste tijd gehad. De apostel Paulus zei het zo: ‘de verschijningsvorm van deze wereld vergaat. Het woord ‘schema’ waarvan het Nederlandse woord schema afgeleid is, betekent hier ‘de uiterlijke vorm’. Je moet dan niet denken aan de vorm van de aarde zoals je die in het heelal gefotografeerd ziet, maar aan de verschijningsvorm van de huidige wereld zoals die ons omgeeft met al haar waarden, instellingen, ordeningen, cultuur, bezigheden en verplichtingen. Deze wereld staat tegenover de toekomstige wereld en de tijd die aanbreekt bij de wederkomst van Jezus Christus. Voor deze wederkomst zal de wereld plaats moeten maken. Het werkwoord ‘ par agei’ staat met nadruk vooraan in de zin en betekent: ‘vergankelijk’. Daarbij gaat het niet om onze gewone sterfelijkheid maar om het voorgoed voorbij gaan van de wereld. 

Paulus wilde niet dat de gelovigen zich al te zeer zouden belasten met zaken van voorbijgaande aard. De Präsens van het werkwoord ‘parago’ ( voorbijgaan, verdwijnen) geeft aan dat deze wereld al bezig is om voorbij te gaan om plaats te maken voor de nieuwe wereld van God. In Christus Jezus is die wereld reeds aangebroken. Ook de aardse wereld met alles wat zij aanbiedt, gaat voorbij / is bezig om voorbij te gaan. Toch blijft de keuze van ons als gelovigen steeds weer: ‘volg ik de roepstemmen van de wereld, of kan ik die weerstaan en doe ik de wil van God? ‘ 

Wie voor het laatste kiest blijft tot in eeuwigheid. Zo iemand heeft nu en straks deel aan het eeuwige leven. ( vgl. Joh.3: 36 / 6: 40 ) Wanneer je in Christus blijft ( 1 Joh.2:6) en in het licht wandelt ( 1 Joh.1: 7) heb je nu al deel aan het eeuwige leven. ( Matth. 7: 21-24-27/ Marcus 3:35/Jakobus 1:22). 

Betekenen deze woorden dat we helemaal geen waarde moeten hechten aan alles wat voorbijgaat? Natuurlijk niet. We krijgen van de Heere ontelbare zegeningen in ons huwelijk, maar ook in de intermenselijke verhoudingen, in materiële zaken en in een gezond verstand. In gezondheid en nog zoveel meer. Maar we weten dat het allemaal voorbijgaat. Daarom is het onze strijd onder andere om weerstand te bieden tegen een altezeer opgaan in deze dingen. In Openbaringen 2:7 klinkt de belofte: ‘ wie overwint zal Ik laten eten van de levensboom die in Gods paradijs staat. Wie aan het toekomstige paradijs denkt, kijkt graag terug naar de hof van Eden. Eden betekent: ‘ verrijking, vreugde, of welstand.’ De wereldrivieren brachten de mens bij de plaats waar God verbleef. De gelovigen beseften dat God de ware bron van verkwikkend water en andere zegeningen was. De aanwezigheid van God bracht de hoogste zegen voor de tuin inclusief de dieren en de mens. Eden was de bron van Gods scheppingskracht en een getuigenis van Zijn karakter. De aanwezigheid van fruit, water, rust en vrede vulde in de hof het diepste verlangen van het leven. Daardoor verloor de mens na het eten van de kennisboom van goed en kwaad niet alleen het land maar ook de toegang tot de zegeningen die de hof gaf door zijn verbinding met God. 

Sinds die tijd verlangt de mens terug naar een leven binnen de veilige muren en omheining met God. De profetische verkondiging richt de mensen op de belofte van het koninkrijk van God. Die zal zich voltooien in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. ( Jesaja 65: 17-25 / Openbaringen 2:7/ 21: 1 / 22: 5). Dan zal de aanwezigheid van de Heere de hele schepping vervullen. Kwaad en duisternis zijn er verdrongen door het licht van God. Honger en dorst zullen er niet meer zijn. Dood, ziekte of zwakheid evenmin. 

De schoonheid van de nieuwe schepping brengt het prototype van de hof van Eden tot zijn hoogste vervulling. Wie dat heerlijke feit beseft, gaat minder hevig van de aarde houden.