De theologie van het kruis
Leven wij, dan leven wij voor de Heere; sterven wij, dan sterven wij voor de Heere. Daarom, wij zijn van de Heere of we nu sterven of leven.
ROMEINEN 14:8
Romeinen 14 : 1 tot en met 15 : 13 behandelt de verhouding tussen ‘ sterken ‘ en ‘ zwakken ‘ binnen de christelijke gemeente. De vermaningen van de apostel betreffen hoofdzakelijk de ‘ sterken ‘ en roept de diverse gelovigen op om rekening met elkaar te houden.
Paulus sneed concrete problemen aan die zich binnen de gemeente van Rome voordeden. Sommige leden – die nog niet zo sterk verankerd waren in het geloof – dachten dat ze zich nog aan de ceremoniële voorschriften en wetten van het oude Jodendom moesten houden. Te denken valt hierbij aan voedselwetten ( vs 2 ), en speciale dagen ( vs 5 ). Paulus categoriseerde deze groep mensen als ‘ zwakken ‘ in het geloof, omdat ze de neiging hadden hun broeders en zusters in het geloof te veroordelen. Gemeenteleden met een sterker verankerd geloof die hadden begrepen dat ze in Christus niet meer aan deze wetten gebonden waren, lieten zich maar weinig gelegen liggen aan de bedenkingen van de zwakken. Ze betoonden hen weinig liefde en keken zelfs laatdunkend op hen neer. ( vs 3 )
Paulus was het daar niet mee eens, en riep de sterken op om de zwakken voluit te aanvaarden, zoals God dat had gedaan. ( vs 1, 3 ) Alleen de Heere is Meester en Rechter over iedereen ( vs 4, 9 – 12 ). Het stond voor Paulus als een paal boven water dat alle gelovigen uit de gemeente van Rome vol overtuiging de Heere dienden( vs 5 – 8 ). In Christus Jezus waren ze elkaars broeders en zusters geworden.
‘Wie bent u dat u een oordeel velt over uw broeder of zuster? ‘ vroeg Paulus vorsend. Het woord diakrisis betekent zoveel als onderscheiding, beoordeling. Het kan daarbij om een innerlijke of uitgesproken beoordeling gaan. Paulus drukte met zijn betoog uit dat de gemeenteleden van Rome elkaar moesten aanvaarden zonder de motieven van elkaars gedrag te beoordelen, en zonder te redetwisten over verschillende meningen.
Het verschil in geloof kwam toentertijd meer tot uiting in het voedsel dat de mensen nuttigden. Terwijl de zwakken alleen plantaardig voedsel aten, gebruikten de sterken ook voedsel dat van dierlijke oorsprong was. De invloed van de Joodse spijswetten had zijn kracht nog niet verloren. In de Romeinse vleeshallen werd ook het vlees van dieren verkocht dat aan de goden geofferd was. Begrijpelijk dat gelovigen zich in een dilemma verwikkeld voelden, en niet wisten of ze dit vlees wel mochten kopen en eten. Je wist nooit met zekerheid of het om gewoon vlees ging, of om offervlees. De meeste christenen voelden zich in Rome zoals Daniël zich in Babel had gevoeld, en wezen daarom dierlijk voedsel af. Ze hielden zich veiligheidshalve aan plantaardig voedsel zoals Daniël en zijn vrienden dat hadden gedaan ( Dan. 1 : 8, 12 ).Maar christenen uit het heidendom afkomstig begrepen daar niets van. Geen wonder dat er in de gemeente van Rome onenigheid over deze verschillende opvattingen heerste. Het was moeilijk voor Paulus om hierin wijze woorden te spreken die recht deden aan iedereen, en voor rust zorgden in de gemeente.
Paulus deed zijn uiterste best om de gelovigen te overtuigen van het feit dat joodse gelovigen hun heidense, tot geloof gekomen medemensen niet mochten veroordelen ( vlg. Matth. 7 : 1 ) omdat ze zich niet aan de spijswetten hielden. God had de heidenen tot Zijn volk gemaakt. ( Rom. 9 : 24 / Efeze 2 : 12, 13, 19 / 3 : 6 ) Ze waren door de weg van het geloof in Christus gerechtvaardigd. ( Rom. 3 : 29, 30 / 9 : 30 )
Onenigheid ontstond ook over het houden van de sabbat. Het houden van de sabbat was in de heidense wereld niet mogelijk, en werd door gelovigen met een heidense achtergrond niet als een verplichting opgevat. De mensen waren ook nog niet zover dat ze de zondag als de dag van de Heere respecteerden en heiligden. Ook dit heikele punt sneed Paulus aan, hij wilde regels geven die voor eenheid in plaats van voor conflict zorgden. Daarom zei hij dat iedereen in zijn eigen geweten ten volle verzekerd moest zijn dat het goed was wat hij of zij deed. ( Rom. 14 : 5, 6 )
Zekerheid in het eigen denken heeft te maken met de motivatie die daar achter steekt. Is datgene wat je doet voor God gedaan, of juist gelaten? Dan is het goed. Je kunt God niet danken voor iets waarvan je niet overtuigd bent dat het goed is. Een oprecht dankgebed komt uit het hart en de mond van een oprechte gelovige, omdat hij weet dat hij de juiste motivatie aan zijn handel en wandel verbonden heeft.
Het leven van een gelovige staat in dienst van God. ( Rom. 6 : 13, 22 ) Dit leven staat in contrast tot een zelfzuchtig leven dat helemaal gericht is op eigenbelang. ( zie ook 2 Kor. 5 : 15 ) Maar ook het sterven van een gelovige staat in dienst van God. Zelfs in ons sterven blijven we het eigendom van onze trouwe Borg en Zaligmaker, Jezus Christus.
Dat is geweldig mooi en heerlijk om te weten. Wat er ook met ons gebeurt, we zijn en blijven van de Heere Jezus. We leven en sterven voor Hem omdat we Zijn eigendom zijn, blijvend met Hem verbonden. ( 1 Tess. 5 : 10 )
Ons leven hier op aarde is een leven in de hoop. Zoals er boven dit citaat staat, brengt het kruisdragen met zich mee. We zien nog niet zoveel van het eeuwige leven. Hoewel Jezus het voor ons verworven heeft, moeten wij het doen met de hoop die in ons is. Wat je hoopt, dat zie je niet. Het rijk van God ligt verborgen zoals de schat in de akker, achter de dood, en achter de leugens van de satan. Daarom voelen we ons vaak aangevochten en bevinden we ons in een schaduwgebied. Luther wist daarover mee te praten, daarom bracht hij een boodschap die aangevochten harten kwam troosten met het heil dat bij God aanwezig is. Luther beschreef de eindigheid van ons leven heel beeldend toen hij stelde dat we eigenlijk altijd met het linkerbeen in het graf staan, maar dat we niet mogen vergeten dat we met het rechterbeen opgewekt zijn uit de doden. Dat is omdat Christus is opgestaan. Dit mag ons bemoedigen in dagen van vreugde, maar ook in dagen van rouw of verdriet, wanneer we dierbaren moeten wegdragen naar het graf. Christus is onze Toekomst, en onze eeuwige Thuiskomst.