Kennis maakt verwaand, alleen de liefde bouwt op. ( 1 Korintiërs 8:1)
Toen de inwoners van Korinthe nog niet in Jezus Christus geloofden, bestond hun godsdienst voor het overgrote deel uit het offeren van vlees aan de afgoden. Maar toen ze het nieuwe geloof omhelsd hadden liepen ze tegen een probleem aan. Mochten christelijke gelovigen dit geofferde vlees nu wel of niet eten? Deze vraag moet tot grote problemen geleid hebben binnen de gemeente want Paulus had veel ruimte nodig om antwoorden op deze vraag te formuleren. Hij was niet tevreden met een snel antwoord en benaderde de kwestie zowel van buitenaf – de verhouding tussen de gelovige en het heidendom – als van binnenuit. Daarbij ging het naar zijn zeggen om de verhouding tussen ‘sterke’ en ‘zwakke’ gelovigen.
Paulus begon met het uitspreken van een algemene regel en stelde dat kennis verwaand kan maken, maar dat liefde opbouwt en doet groeien ( 8: 1 – 13). ‘ Vinden sommigen van jullie dat ze veel weten? Dan zeg ik: ‘Jullie hebben geen echte kennis. Alleen God heeft echte kennis. Want Hij weet precies wie de mensen zijn die van Hem houden. ‘ Hier ging Paulus nog wat op door. ‘ Natuurlijk weten wij als christenen dat er in de hele wereld maar één God is. Andere mensen denken dat er in de hemel en op aarde heel veel goden zijn. Maar wij weten dat die goden niets voorstellen. Wij kennen maar één God. Hij is onze Vader. Hij heeft alles gemaakt en wij bestaan om Hem te dienen. Wij kennen ook maar één Heer, Jezus Christus. Alles bestaat dankzij Hem, ook wij.
Sommige christenen missen die kennis. Hun geloof is nog zwak ze zijn nog maar nauwelijks achter het feit dat de afgoden niets betekenen. Zij denken dat God boos op hen wordt als ze dat vlees nog eten. Voedsel is echter onbelangrijk voor God. Hij vindt ons niet beter of slechter al naargelang we dit vlees wel of niet eten.
Voor de Joden was alles wat ook maar iets te maken had met de afgodendienst verwerpelijk. Daarom werd op de vergadering in Jeruzalem besloten dat in de christelijke gemeente zelfs de gelovigen uit de heidenen geen vlees zouden eten dat aan de afgoden geofferd was. ( Hand. 15: 20 – 29)
Het vlees dat de mensen in Korinthe gewoonlijk aten kwam van dieren die als offer aangeboden waren in heidense tempels. Een deel van het vlees werd verbrand, een ander deel aan de priesters gegeven en wat overbleef werd teruggegeven aan de mensen die het offer aangeboden hadden, of het werd op de markt verkocht. ( 10 : 25 ). De nieuwgeboren gelovigen vroegen zich ongerust af of ze door dit vlees te eten niet in contact traden met de afgoden aan wie dit vlees geofferd was.
Vroeger werd het door hen als erg goddeloos beschouwd om bij hun gewone maaltijden iets te eten waarvan ze niet eerst een deel geofferd hadden, maar hoe zat het nu? Wat moesten ze doen als ze uitgenodigd werden voor een feestmaaltijd bij hun oude vrienden? Daar zagen ze op zichzelf genomen geen kwaad in. Maar Paulus dacht daar anders over. Hij vond dat ze hun gelovige medechristenen zouden kunnen kwetsen of beschadigen in hun geloof als ze een dergelijke offermaaltijd bezochten. Het eten en drinken an sich had niets verkeerds in de zin maar het zou medegelovigen kunnen ergeren en een belemmering kunnen vormen voor hun geloof.
Daarom had Paulus een stellige oplossing. Hij zei: ‘ Stel dat ik het geloof van een ander in gevaar zou brengen door het vlees dat ik eet. Weten jullie wat ik dan zou doen? Dan zou ik helemaal nooit meer vlees eten.’
Dat is een stelling om over na te denken. We hebben als christen te maken met onze medemens. Wie van zijn medemens houdt, wil daar rekening mee houden, en vooral: tot Christus brengen. De liefde voor Jezus en de liefde voor de naaste laten je nadenken over alles wat je doet, of laat. Daarom noemde Paulus in 1 Korinthe 13 de liefde de grootste van alle gaven.
Liefde was het (400) – YouTube