1 Korintiërs 5

‘Dus weg met alle slechtheid! Laat iedereen alleen nog maar het goede doen. Want de tijd is gekomen om ons nieuwe leven te vieren ( 1 Kor. 5:8 )’

Het ging niet zo goed in de gemeente van Korinthe, er werden oogluikend allerlei zonden toegelaten. Er werd ontucht getolereerd zonder dat er iets noemenswaardigs over gezegd werd. Door hun belangstelling voor wereldse wijsheid hielden de leiders van de gemeente zich waarschijnlijk niet zo druk bezig met de levensheiliging. Ze waren echte gnostici, een verzamelterm voor een leer die opgebouwd was uit Joodse, heidense en christelijke elementen. Al voor het begin van de christelijke jaartelling kwam er in het hellenistische Jodendom allerlei gnostich gedachtegoed voor, waarop de christelijke gnostiek voortborduurde. Het ging de mensen meer om een algemene kennis van God of over het Goddelijke. over de hiërarchie van de engelen en machten, en over het ontstaan van het geschapene, en van de mens. Die kennis diende allemaal om langs de weg van het mystieke op te stijgen naar de geestelijke wereld. Het einddoel van alle inspanningen was het aanschouwen van de hoogste Godheid, of een mystieke eenwording met het Goddelijke. Het was veel belangrijker om je met de ‘ weg ‘ bezig te houden, dan met de inhoud van een godvruchtig leven. 

Dit kwaad haalde Paulus naar voren, door een concreet geval van ontucht te noemen dat zich binnen de gemeente van Korinthe openlijk afspeelde. En waaraan niets werd gedaan. Het begrip ‘ porneia’ omvatte in het Jodendom alle seksuele omgang buiten het wettig huwelijk. Daaronder vallen voorechtelijke seksuele gemeenschap, huwelijksontrouw, incest, maar ook homoseksualiteit. 

De havenstad Korinthe was berucht om haar lage seksuele moraal. Die had zich ook binnen de jonge gemeente verpreid. Daarom besteedde Paulus er zoveel aandacht aan in de brief die hij aan de gemeente schreef. Het ging heel concreet om een relatie tussen twee mensen die samenwoonden, en waarbij een zoon de vrouw van zijn vader als minnares had. Zoiets ergerlijks kwam zelfs bij de gewone mensen in Korinthe-  die zich niet bij de gemeente gevoegd hadden – niet voor. Ook in de Grieks-Romeinse wetgeving was zoiets verboden. Iedereen had het er over in Korinthe. Zelfs de heidenen vonden het niet kunnen. De gemeente zou zich voor dit ergerlijke leven moeten schamen, en het niet tolereren. Maar daarvan was binnen Korinthe niets te merken. De arrogantie van de gemeenteleden was Paulus een doorn in het oog. De heiligheid van de gemeente stond op het spel, en om die reden moesten ze de man die deze zonden beging verwijderen. Hoewel Gods liefde uitgaat naar zondaars, gaat die niet uit naar de zonde. Hij wil dat mensen zich bekeren en hun leven veranderen. Maar niets van dat alles gebeurde in Korinthe. De kritiek van Paulus betrof niet alleen de zondaren, maar ook de houding van de gemeenteleden omdat zij zoveel kwaad binnen hun gemeente tolereerden. 

Hoewel Paulus zelf niet aanwezig was, was hij dat wel in de Geest. Terwijl zijn brieven voorgelezen werden ervaarden de gemeenteleden het alsof hij zelf in hun midden was. Hij was dus een geestelijke coach op afstand. De vergadering vond plaats in de naam van de Heere Jezus, en daarom werd het vonnis dat over het besproken gemeentelid beslist werd ook in Jezus` Naam gedaan. De man moest aan de satan uitgeleverd worden. Deze uitdrukking betekent niet dat dit werkelijk gedaan moest worden. De uitdrukking tref je ook aan in 1 Tim. 1: 20 waar twee gnostische dwaalleraren veroordeeld werden. Veel verklaarders denken dat deze uitdrukking uit het Bijbelboek Job stamt, waar de tijdelijke overlevering aan de satan Job veel lijden gekost heeft, maar waarbij zijn ziel behouden werd. ( Job 2: 6 ) Bij het overleveren aan de satan krijgt hij de gelegenheid om naar eigen goeddunken met een mensenkind te handelen, tot op het ogenblik dat de Heere het genoeg vindt. Ook in 1 Kor. 11: 30 lees je over dood en ziekte als gevolg van de zonde in de gemeente. Doel van het lijden is dat de gelovige tot inkeer en berouw komt. 

Dat de satan vaker de macht krijgt om door zijn ziekmakende macht mensen in hun geloof te louteren blijkt uit Paulus eigen getuigenis in 2 Kor. 12: 7-9 . 

Nadat de apostel dit moeilijke onderwerp ter hand genomen had wees hij de gemeenteleden op het doel van alles: ‘Voor slechtheid is geen plaats meer, want jullie vormen met elkaar Gods heilige kerk. En Christus is voor jullie gestorven, Hij is het Lam voor de paasmaaltijd. het ware Paasfeest is dus gekomen, en wij mogen nu voor altijd het Feest van het Brood zonder gist vieren. Dus weg met alle slechtheid! Laat iedereen alleen nog maar het goede doen. Want de tijd is gekomen om ons nieuwe leven te vieren.’ 

Zoals de Joden voor Pasen elke gistkruimel uit hun huizen weg moesten doen, moesten de nieuwgeboren gemeenteleden alle zonden uit hun leven opruimen en wegdoen. Het sterven van Jezus brengt de bevrijding uit de slavernij van de zonden en Zijn bloed bood bescherming tegen het eeuwige verderf. ( Exodus 12: 13, 23 ) 

Zo is dat nog steeds. Wie tot God bekeerd is, mag een nieuw leven beginnen. God is blij met je, Hij viert feest. Niet met het oude zuurdesem van slechtheid en boosheid, maar met het nieuwe van leven, licht en vreugde. Oprechtheid en waarheid zouden de gemeente van Korinthe binnenkomen nu ze het oude weggedaan hadden. 

Dus hoe meer je vervuld wilt zijn met de Heilige Geest, en met licht en vreugde, des te ijveriger moet  je speuren naar elke korrel gist die je leven doortrekt. Doe alles weg wat God niet mooi en goed vindt, dan zul je ervaren wat het is om helemaal gevuld te zijn met licht, leven en vreugde in God.  Na deze uitspraken verdiepte Paulus zich in een ander kwaad dat hij in de gemeente van  Korinthe had gezien, de les was nog lang niet voorbij. De gemeenteleden zetten zich schrap, en luisterden!