1 Korintiërs 3 : 16-21

Jullie weten dat jullie samen de kerk van God vormen, en dat de Geest van God bij jullie is. De kerk van God is heilig, en jullie zijn die heilige kerk. Als mensen proberen om de kerk kapot te maken, zal God die mensen kapot maken. Vinden sommigen van jullie dat ze heel wijs zijn? Dan zeg ik: ‘ houd jezelf niet voor de gek. Je zult eerst dom moeten worden, pas dan kun je echt wijs worden. Menselijke wijsheid betekent niets voor God. In de heilige boeken staat: ‘ Als mensen zichzelf wijs vinden, laat God hun slimme plannen mislukken.’ Er staat ook: ;  De Heer kent de plannen van de mensen die zichzelf wijs vinden. Hij weet dat die plannen zinloos zijn. ‘ Wees er niet trots op dat je een volgeling van een apostel bent. Je bent niet van iemand in deze wereld. Alles in deze wereld is juist van jullie. Paulus, Apollos, Petrus, de hele wereld, het leven, de dood, alles wat er nu is, en wat er straks zal zijn, het is allemaal van jullie. En jullie zelf zijn van Christus, en Christus is van God. 

In het nieuwe verbond is de gemeente de tempel van God omdat de Heilige Geest zijn intrek genomen heeft in de harten van haar leden. Een heilig evenwicht ligt als een rijke schat binnen de kamers van het geestelijk bouwwerk dat de gemeente genoemd wordt. Door goed en deugdelijk onderwijs wordt een gemeente opgebouwd. Maar Paulus wist dat er ook mensen waren binnen Korinthe die dat evenwicht probeerden te verstoren. Hij waarschuwde daar ernstig tegen. Het vormen van partijschappen was slecht voor de eenheid. De apostel bleef in zijn uiteenzettingen bij het beeld van een bouwwerk en stelde de retorische vraag: ‘ weten jullie niet dat jullie Gods bouwwerk zijn? ‘Zijn tempel?’ Dat had iedereen moeten weten. Met het grondwoord ‘ naos’ wordt niet de tempel in zijn geheel bedoeld, maar het Heilige der Heiligen. Het allerheiligste van God: Dat zijn de zielen van de gemeenteleden. Het ging de Heere om de individuele gelovige, wiens ziel uiterst kostbaar is voor God. ( vlg. 2 Kor. 6: 16 / Efeze 2: 21)

Het evangelie mocht absoluut niet worden aangepast aan de toentertijd zeer populaire Griekse wijsheid.( 1 Kor. 1: 18 / 2: 16 ) Door op hun bijeenkomsten bewust te kiezen voor bepaalde wijsgeren, of leiders uit de oudheid konden gemeenteleden denken dat ze iets bijzonders naar voren brachten, of beklemtoonden, maar de Heere wees het af. Geen enkele wijsgeer – die zijn onderwijs niet grondde op de oude profetische geschriften en het evangelie van de apostelen – kon de toets van JHWH doorstaan. Dus de gelovigen binnen de gemeente die dachten dat ze er goed aan deden om filosofie binnen de kerk te halen, moesten aanhoren dat het ging om wereldse kennis en wijsheid, en dat dit aspect juist afgelegd moest worden omdat het wijsheid van hier beneden was. Binnen het koninkrijk van God had deze kennis geen enkele waarde. Je begrijpt dat het voor mensen die zich daar jarenlang mee beziggehouden hadden moeilijk was om dergelijke kennis zomaar als ‘ dwaas ‘ aan te merken. 

De kruisiging en opstanding van Jezus leek voor ongelovigen maar een akelig avontuur en een treurig aspect in vergelijking tot de rijke Griekse filosofie en levensbeschouwing. Om het beter te begrijpen moet je eigenlijk weten wat de Griekse manier van leven en denken was. Natuur, leven, godsdienst, wetenschap, kunst, normen, waarden, en nog veel meer, alles stond onder invloed van dit denken. De Griekse burger stelde aanzienlijke bedragen beschikbaar voor de bouw van prachtige stadions voor hun Olympische spelen, schitterende theaters voor de tragedies van Sophocles, en rijke tempels voor al hun goden. Daarbij beoefenden Grieken filosofie uit. Letterlijk betekent dit woord:  liefde voor de wijsheid. Het openbare leven kende een spreek- en debatcultuur. Het doel was om jezelf verstaanbaar te maken, overtuigend te zijn, maar vooral ook om gewicht in de schaal te leggen bij het bepalen van de richting en inrichting van de samenleving als geheel. Er werd geëxperimenteerd met de koophandel en rechtspraak en eigenlijk alle aspecten van de samenleving door middel van deze filosofie. Een burger van die tijd diende zijn wereld te kennen en er goed over te kunnen discussiëren. Je was ontwikkeld wanneer je er blijk van kon geven dat je je standpunten met betrekking tot alle maatschappelijke zaken kon beredeneren en voor het voetlicht kon brengen. 

In de geest van deze maatschappij kwam Paulus met zijn prediking, die totaal anders was. Paulus zei bovendien dat al die filosofie als dwaasheid te boek gesteld moest worden, wilden de mensen voor God van betekenis zijn. ( 1 Kor. 3: 19 ). Alle plannen die de mensen binnen Korinthe nog door middel van deze oude wereldse manier van denken zouden maken, zouden door God afgekeurd worden. 

De kruisiging en opstanding van Jezus moest het centrale punt zijn binnen elke discussie. ( 1 Korintiërs 1: 23 ) Wie daarop zijn geloof zou bouwen werd wijs genoemd. Wijs in de ogen van God. ( 1 Kor. 2: 6,7 / Kol. 2: 3 ) Paulus gebruikte twee citaten om zijn stellingen te verdedigen. De eerste kwam uit Job 5: 13, de tweede uit Psalm 94: 11. Beide schriftplaatsen tonen aan dat we niet veel moeten verwachten van onze menselijke gedachten. In Gods ogen zijn ze ijdel, niets. Vruchteloos, nutteloos, leeg, vergeefs, zonder waarheidsgehalte, en zonder positief resultaat. Alleen de woorden van God kunnen ons wijs maken en onze woorden inhoud geven. 

Waar de gemeenteleden zich vroeger hard gemaakt hadden voor hun filosofen, hadden ze die gewoonte kennelijk nog niet afgeleerd. Het voorwerp van hun bewondering was alleen maar veranderd. Van de Griekse filosofen waren het de personen van Paulus, Apollos en Cefas geworden die ze bewonderden. Maar als God niet de centrale plaats kreeg die Hem toekwam, dan was dat net zo verwerpelijk als hun vroegere manier van denken was geweest. De gelovigen waren niet van Paulus en van de gemeente, ze waren van Christus. Paulus, Apollos en Cefas mochten en wilden zich ook nergens op beroemen, dan op Christus,  ze waren dienaren van de gemeente en eveneens het eigendom van Christus. Jezus Christus zelf was de Zoon van God. 

De Korintiërs hadden de pure booschap van het Evangelie gehoord. Niemand werd veroordeeld op grond van een boodschap die hen nog onbekend was. Ze werden veroordeeld door Paulus die gezegd heeft: ‘ Beiden Grieken en barbaren, wijzen en onwijzen ben ik een schuldenaar. Ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus want het is een kracht Gods tot zaligheid voor iedereen die gelooft. ‘( Romeinen 1 : 14 – 16 )